81
afd.
29 juni 1972
In artikel 243 het opschrift wijzigen in:
Hoedanigheid van afvoerleidingen en het verbinden van onderdelen van
afvoerleidingen
In lid 3 de woorden „de leiding" vervangen door: „liggende leidingen
of grondieidingen".
Toevoegen een vierde en vijfde lid, luidende
Voor het verbinden van onderdeien van afvoerieidingen mag geen
zwavei zijn toegepast.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regelen te steilen met
betrekking tot de samensteiiing, inrichting, afmetingen en het verbinden
van afvoerbuizen en huipstukken van afvoerieidingen en met betrekking
tot het vereiste aantai afvoerieidingen.
In artikel 246 de tekst vervangen door:
Standleidingen voor huishoud- en bedrijfswater en drekstoffen moeten
zijn voorzien van een ontiuchtingsbuis die buitendaks uitmondt.
Niet van toepassing is de eis van aanwezigheid van een ontiuchtings-
buis op een standleiding mits:
a. op de standleding niet meer dan één lozingstoestei is aangesloten
en de leiding niet langer is dan 4 m dan wel, indien het lozingstoestel
een closetpot is, niet langer dan 2 m, en
b. de standleiding zeif is aangesloten aan een grondieiding welke reeds
door een andere standleiding wordt ontlucht.
Een ontiuchtingsbuis nabij een deur of een beweegbaar raam moet ten
minste 50 cm boven het hoogste punt daarvan uitmonden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regelen te stellen met
betrekking tot de samensteliing, inrichting, afmetingen en verbinding
van ontluchtingsbuizen van standleidingen en met betrekking tot het
vereiste aantai standleidingen.
Van artikel 249 het opschrift en de tekst vervangen door:
Geluidisolatie en brandveiligheid van afvoerleidingen en ontluchtings-
buizen
Nadere eisen kunnen worden gesteld inzake de geiuidisoiatie en de
brandveiligheid van afvoerieidingen en ontluchtingsbuizen.
Van artikel 260 het opschrift en de tekst vervangen door:
Beveiliging tegen het doorvallen door glas in afscheidingen
Glas in een verticaie afscheiding ter piaatse van een niveauverschil van
meer dan 1 m moet tegen doorvalien van personen doeitreffend zijn
beveiiigd tot een hoogte boven het hoogste niveau van:
a. ten minste 0,8 m indien laatstgenoemd niveau lager dan 5 m boven
peil ligt of binnen een woning is gelegen;
b. ten minste 1 m indien iaatstgenoemd niveau hoger dan 5 m doch
lager dan 12,5 m boven peii ligt;
c. ten minste 1,2 m in alle overige gevalien.
In artikel 265 de leden 1 en 2 vervangen door:
1. Als nadere eis kan worden gesteid dat op of bij een tot bewoning be-
stemd gebouw dat 20 of meer woningen of wooneenheden bevat, een