6. De eengezinshuizen in de categorie E2 mogen ten hoogste twee bouw-
lagen omvaten. De eengezinshuizen in de categorie EB mogen niet
meer dan één woonlaag omvatten; burgemeester en wethouders kunnen
evenwel toestaan dat de eengezinshuizen in deze categorie geheei of
gedeeltelijk twee bouwlagen omvatten.
7. De eengezinshuizen in de categorie EB moeten worden afgedekc met
een kap welke ten opzichte van het horizontale vlak een hoek maakt
van tenminste 30° en ten hoogste 40°.
De eengezinshuizen in de caJtegorie B2 moeten worden afgedekt met
een kap welke ten opzichte van het horizontale vlak een hoek maakt
van tenminste 15° en ten hoogste 40°.
Par. 2. Bestemmingen ten behoeve van' ander gebruik
Artikel 5.
Wegen en verharding.
De gronden aangewezen voor weg of verharding zijn bestemd voor de
aanleg van wegen en voetpaden.
Deze gronden mogen niet worden bebouwd of door bebouwing worden
overdekt.
Artikel 6.
Xuin
De gronden aangewezen voor tuin mogen uitsluitend worden gebruikt
voor de aanleg van tuinen.
Op deze gronden mogen slechts erfafscheidingen worden gebouwd met
inachtneming van het bepaalde in artikel 10.
Deze gronden mogen overigens niet worden bebouwd of door bebouwmg
worden overdekt.
Artikel 7.
Water
De gronden aangewezen voor water mogen uitsluitend worden gebruikt
voor het aanleggen van grachten en soortgelijke waterpartijen.
Deze gronden mogen niet worden bebouwd of door bebouwing worden
overdekt.
Par. 3. Gebruiksbepalingen
Artikel 8.
Gebruik van gebouwen.
1. Het is verboden nadat de bestemming overeenkomstig het plan is ver-
wezenlijkt
a. enig deel van een eengezinshuis aan zijn bestemming tot woon-
ruimte te onttrekken of te gebruiken voor doeleinden van andere
aard;
b. een bijgebouw bij een eengezinshuis te gebruiken of te laten ge-
bruiken als winkel of toonkamer, als pakhuis of bewaarplaats van
ter verhandeling bestemde goederen of als werkruimte ter beroeps-
matige uitoefening van enig bedrijf.
2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het be-
paalde in het eerste lid als strikte toepassing van het daarin vervatte
verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik welke
niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.