24 mei 1973 143
geeft het gemeentebestuur ruime mogelijkheid om in bepaalde gevallen
taken te deiegeren, en waarom zou men, nu van een zodanige deiegatie-
bevoegdheid op zo'n succesvolle wijze gebruik wordt gemaakt, nu enkel
en alleen op principiële gronden dwars moeten gaan liggen. Wanneer men
voorts ziet op welke wijze de Sportstichting sinds haar oprichting in 1966
functioneert, dan gelooft spreker zonder overdrijving te mogen stellen
dat de huidige gang van zaken als zeer bevredigend, efficiënt, praktisch,
tijdbesparend en uitermate goedkoop moet worden gekenmerkt. Dit laatste
moet de wethouder van financiën ongetwijfeld aanspreken. Hier func-
tioneert een apparaat, samengesteid uit representanten van velerlei takken
van sport, aangevuld met een lid van iedere rEiadsfractie en geleid door de
wethouder van sportzaken, op een allerplezierigste wijze. Wanneer men nu
aan deze structuur gaat wrikken louter en alleen op principiële gronden,
gooit men het kind met het badwater weg, en dat spreekt sprekers fractie
in het geheel niet aan. Zij kan dus instemmen met het standpunt van de
meerderheid van het college, hetgeen impliceert dat zijn fractie de motie,
zoais zojuist namens de VVD-fractie ingediend, niet zal steunen.
De heer De Ruiter vraagt zich af wat de motivering in de beweegreden
van de WD is om deze zaak met zoveel klem sîeeds naar voren te bren-
gen. Spreker wil zioh gaarne refereren aan de standpunten, zoals die door
de heren Jager en Rücker naar voren zijn gebracht. In de commissie voor
de gemeente-financiën heeft spreker vaak een zekere irritatie kunnen
ontwaren bij de wethouder voor de financiën, wanneer als het over sport
ging, hij geconfronteerd werd met een drietal leden van de commissie, die
behalve over financiën, ook nog iets over sport wisten te zeggen. Maar
dat mag natuurlijk geen motief zijn. Spreker meent juist dat het een bij-
zonder positief te waarderen element is in een commissie, als er wat meer
disciplines in vertegenwoordigd zijn. Ook in het betoog van de heer Van
den Briel komt dat naar voren. In de commissie tennisbanen zitten inder-
daad 3 leden van de raad. Het is ook waar dat er in de Sportstichting 5
raadsleden zitten. In de commissie financiën 2 en in de commissie voor
algemene bestuurszaken 3. Spreker vraagt wat er eigenlijk voor bezwaar
tegen bestaat als men buiten het gebied van een commissie, ook nog een
zekere inbreng kan hebben over het onderwerp waarover het in feite gaat;
spreker ziet dat veel meer als een positief aspect. Spreker is het met de
heer Jager eens dat de heer Van den Briel meer vecht tegen de gemeente-
wet dan tegen de Sportstichting. In feite is het hele betoog van de heer
Van den Briei een stuk kritiek op de bestaande wetgeving op het gebied
van de gemeenten, waarvan spreker meent dat het hier niet thuishoort;
eventuele wijziging van deze structuren moeten op een andere plaats wor-
den aangesneden. Wat betreft de motie van de WD kan spreker zich niet
onttrekken aan het gevoel dat hier met kanonnen op muggen wordt ge-
schoten. Hij acht het merkwaardig dat op de mug van 6 ton helemaal niet
geschoten wordt, hetgeen spreker wel weet te appreciëren. De Sport-
stichting is destijds in het leven geroepen en men weet dat die met een
tekort zal werken en dan moet de gemeente de Sportstichting subsidiëren.
De indruk die gewekt wordt alsof er verstoppertje wordt gespeeld met die
gelden, komt spreker zo onwaarschijnlijk voor, want wat de heer Va.n den
Briel zelf aan cijfermateriaal uit de begroting haalt, is zo verbijsterend
veel, dat spreker zich afvraagt hoe men toch nog spreken kan van ver-
doezelen. Er staat in de begroting veel meer dan men zich ooit gerealiseerd
heeft, men moet het alieen een keer lezen, hetgeen de raadsleden inder-
daad als taak hebben. Tenslotte verklaart spreker geen behoefte te heb-
ben aan de door de heer Van den Briel ingediende motie.
De heer Brandsma meent dat er twee zaken in het geding zijn. Ten
eerste de toerekening van de exploitatiekosten aan de gebruikers van de
velden, en ten tweede de taak en doelstelling van de Heemsteedse Sport-