30 augustus 1973
208
dat milieuzaken in gewestelijk verband tot uitvoering komen, omdat de
hele structuur zodanig is, dat de gemeenten verantwoordelijk worden ge-
steld door Rijnland voor datgene wat zij in onze gemeente via het ge-
maal afleveren. Dat is een specifieke zaak waar de gemeenten dus
aanspreekbaar blijven; een moeilijke zaak om dat eventueel in een gewes-
telijk pakket te zien. Het college heeft graag de suggestie overgenomen
om naar wegen te zoeken om in de uitvoeringssfeer, met name de ver-
gunningen en de voorwaarden voor de vergunningen te verlenen door de
colleges van burgemeester en wethouders, naar harmonisatie te streven,
die mogelijk ook uit de richting van het bedrijfsleven eenvoudig als een
prettig aspect zal worden ervaren. In hoeverre dat er toe zou kunnen leiden
dat de Kamer van 'Koophandel moet worden ingelast in de verordening
zelf, is één van de vraagtekens die 'het college nu al voornemens is op
voorhand te stellen. Intussen hebben wij de mogelijkheid ge'had intern naar
de verordening van Haarlem te kijken, waar het college uiteraard op
terug komt. Op dit moment zal het kontakt met name op Haarlem zijn
gericht, waarbij het college de andere gemeenten zeker niet bewust in de
toekomst buiten het overleg zal laten, maar ook omdat het college op het
ogenblik elke wetenschap ontbreekt omtrent een soortgelijke ontwikke-
iing, vergelijkbaar met de Haarlemse, bij de andere gemeenten. Uiteraard
is het college de fractie van D'66 erkentelijk dat het ondanks deze punten
toch haar stem aan dit voorstel wil geven, hetgeen eigenlijk meteen een
reactie is op de opmerkingen van de heer De Ruiter. Het college zou het
betreuren als deze zaak werd losgemaakt van het pakket, zoals dat op het
ogenblik toch wel is, van de overdracht. Maar als het college er zeker van
zou zijn dat het overleg en het nadere beraad nog één commissievergade-
ring zou vergen en de volgende agenda's zonder meer een afgeronde wij-
ziging van de Lozingsverordening zou opleveren, dan zou men misschien
in een enigszins theoretisch touwtrekken zijn terechtgekomen. Maar uiter-
aard mag de raad verwachten, dat wijzigingen als de raad zou beslui-
ten tot vaststelling van de Lozingsverordening inderdaad wijzigingen
zijn, hetgeen dus 'betekent dat het inspelen ook metterdaad geschiedt en
dat het niet alleen maar in de principiële betekenis van het woord, een
papieren aanvulling zou zijn; en dan ziet spreker eventueel tijd verstrij-
ken, ook a) heeft de commissie voor de strafverordeningen zich bereid ge-
toond om zich spoedig aan deze zaak te zetten zodra er voldoende gege-
vens zijn verzameld. Spreker zegt dat men niet moet vergeten dat deze
Lozmgsverordening, afgezien van de materiële bezwaren van de heer De
Ruiter, als zodanig zeker een verordening is waarmee men uit de voeten
kan en waarin ook een stuk praktijkervaring en werken is verdisconteerd.
Er zijn ook enkele verschillen, bepaald niet allemaal even zwaar, zichtibaar
in de Haarlemse zaak, die misschien wat minder stoelt op de ervaringen
die in andere Rijnland-overeenkomsten en Rijniandkontakten met gemeen-
tebesturen op een rij zijn gezet. Ook zal het bepaald geen kwaad kunnen
om de formaliteitehharmonisatie dat is ook een juridisch aspect zeer
waarschijnlijk ook gekoppeld aan de bereidheid van de raad om aanvulling
van formele tekortkomingen mogelijk te maken, uitdrukkelijk op te nemen
en zeker m een soort limitatieve opsomming zoals we in de Lozingsveror-
dening aantreffen. De heer De Ruiter heeft gewaarschuwd om niet een stuk
misere van de Bouwverordening te herhalen. Tenzij maar zo is het be-
Paald n'iet deze Lozingsverordening aan grote materiële kritiek van de
raad zou hebben blootg"estaan, wil het college toch graag gaan in de rich-
tmg van aanvaarding. Niet gedeeld wordt, noch door het college, noch
de commissie voor de strafverordeningen, dat deel van het betoog
van de heer De Ruiter, waarin hij spreekt over de artikelen 4, 10 en 14,
en met name over de samenhang daarvan. De commissie en het coilegé
stellen zich op het standpunt, dat deze artikelen onvergelijkbaar zijn en
uit dien hoofde ook geen samenhang vertonen. Als bij een ontwerp-ver-