diiL
ttF' - /fiï'-
25 öktober 1973
255
voor zou kunnen worden gegeven. Hij merkt op dat de wethouder reeds
heeft gesteld dat het niet imperatief in de regeling stciat. Als het gewenst
is om een vergoeding toe te kennen, moet het ook kunnen. Om deze
redenen zou spreker de desbetreffende bepaling niet willen schrappen.
De heer Brandsma kent persoonlijk niet zoveel betekenis toe aan de
wijzigingen die de commissie voor sociale zaken naar voren heeft ge-
bracht. Hij vindt wel dat als men het principieel wil zien, hij dan ook als
principieel man achter die opvattingen moet gaan staan, wamt als de
raad bepaalde bevoegdheden toekomen dan moet hij die ook behouden. In
dit geval acht spreker het echter niet zo belangrijk dat hij daarom de
zaak zou willen ophouden. Bovendien meent spreker dat als de raad het
benoemingsrecht heeft, het toch kan gebeuren wat de heer De Ruiter zo
vurig bepleit, namelijk het benoemen van de wethouder voor sociale
zaken in het bestuur, 'hetgeen, zo lijkt spreker, voor een ieder het meest
bevredigend is.
Inzake het presentiegeld heeft de~ wethouder zojuist reeds gesteld dat
er wethouders zijn die een zo lage vergoeding krijgen in verband met de
omvang van het inwonertal van hun gemeente, dat men beipaald niet kan
zeggen dat ze dik worden betaald. Bovendien wijst spreker er op dat er
gelijksoortige regelingen bestaan, zoals bij de Kennemerraad. Ook in de
Kennemerraad hebben wethouders zitting, en als zij vergaderingen bij-
wonen, hetzij van de Raad, hetzij van de commissies uit de Kennemer-
raad, dan krijgen zij presentiegeld. Men zou dus een uitzondering maken
wanneer men in dit geval een andere koers zou gaan varen. In vertaand
met 'het vele werk dat de wethouders, die een part-time job 'hebben aan
hun wethouderschap, moeten verrichten, vindt spreker het redelijk om, wan-
neer zij officiële vergaderingen bijwonen, daarvoor dan ook een presentie-
geld toe te kennen.
Spreker zou het verstandig vinden als de raad ziich zou kunnen ver-
enigen met het voorstel zoals dat nu ter tafel ligt. Mocht blijken dat
andere gemeenten deze zaak toch willen openbreken en het gesprek weer
opnieuw moet beginnen, hetgeen spreker de wet'houder en ook de wet-
houders uit de andere gemeenten graag zou willen besparen, dan kan
men altijd nog eventueel op het eerste punt terugkomen.
De heer Nederveen meent met betrekking tot artikel 7, tweede lid, van
de regeling, dat zelfs als men deze zaak principieel wil benaderen, het de
konsekwentie van een regionale samenwerkingsvorm is, dat men dan ook
in het belang van een goed functioneren van zo'n apparaat, bewust enkele
bevoegdheden delegeert. Eén van die bevoegdheden is het benoemen
van de leden van het algemeen bestuur door de coileges van burgemees-
ter en wethouders. Spreker meent dat er voldoende gelegen'heid is om,
als het nodig blijkt, via de gemeenteraad kritiek op het werk aan de
desbetreffende vertegenwoordiger mee te geven. Dat is ook een vertrou-
wen in het goede werk daarvan. Zijn fractie ziet dus een wijziging niet
als noodzakelijk. Wat artikel 22 betreft, heeft de 'heer De Ruiter reeds
opgemerkt dat het een „kan-bepaling" betreft. De raad heeft overigens
altijd nog allerlei bevoegdheden, want men zou zich zelfs een ogenblik
kunnen afvragen of de vergoedingen niet te hoog worden, want in de re-
geling staat daaromtrent niets vermeld; die kunnen zelfstandig worden
vastgesteld. Doch dan zijn er weer de artikelen 31 en 32 om daar op een
gegeven moment aanmerkingen op te maken. Sprekers fractie wenst de
wethouder voor sociale zaken in dit nieuwe woonwagensc'hap veel succes.
Het ontwerp-besluit wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
X. le wijzîging verordening precariorechten (volgno. 108).
De voorzitter deelt mede dat de commissie voor de gemeente-financiën
zich met het voorstel kan verenigen.