29 november 1973 287 De voorzitter merkt op daJt als de raad zou beslissen om iets op te nemen hetwelk reeds in een Koninklijk besluit geregeld is, de raad met deze toeslissing bij elke wijziging van -het Koninklijk toesluit de veror- dening zou moeten aanpassen. Dan zou de raad ergens mee beginnen waarvan het einde nog niet zichttoaar is. Wethouder Van Ark vraagt zich af of een Koninklijk besluit wel richt- lijnen kan geven, met andere woorden, of het bij de uitvoering en bij de wetstoepassing wet is voor deze gemeentelijke belasting. De heer Van Emmerik brengt naar voren dat het Koninklijk besluit van 14 oktober 1971 dat is het ook in de toeiichting genoemde ,,Besluit gemeentelijke onroerend-goedbeleLSitingen" een algemene maatregel van bestuur is op grond van artikel 273 van de gemeentewet. Spreker neemt aan dat er op het ogenblik nog geen jurisprudentie van de Hcge Raad is over deze wetgeving. Het is natuurlijk wel mogelijk dat er juris- prudentie is over de Pachtwet. Het is namelijk zo dat in artikel 273, lid 1 van de gemeentewet, wordt gesproken over: ,,met uitzondering van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuur- gronden". Lid 6 veui hetzelfde artikel zegt: ,,voor de toepassing vam het eerste lid wordt het begrip ,,landbouw" opgevat overeenkomstig artikel 1, eerste lid, letter b van de Pachtwet". Spreker acht het dus mogelijk dat langs die weg de jurispruden'tie, met name van de Hoge Raad, hier bin- nensluipt, en dat het misschien wel nuttig is om dat dan even na te gaan. Wethouder Van Ark heeft daartegen geen bezwaar. De heer Van den Briel zegt dat het betoog van de heer De Ruiter hem in zekere zin wel iets tot nadenken heeft gestemd. Spreker gelooft dat deze zaak, gezien eigenlijk de onzekerheid van de hele situatie, beter be- keken kan worden hls men enigszins een idee heeft hoe de verhoudingen komen te liggen. Dat zai misschien over ongeveer een jaar het geval kunnen zijn, en dan is het de tijd om deze zaak, na nauwkeurig overleg in de financiële commissie, nog eens te bekijken. Wat de verhouding betreft, voelt spreker veel voor het argument van de wethouder om deze geleidelijk in te voeren, met in hoofdzaak het motief, dat 'het voor de nieuwe gebruikers, die dus voor het eerst deze toelas- ting zullen moeten gaan betalen, aanbeveling verdient om deze invoering geleidelijk te laten plaatsvinden. Het standpunt van de wethouder om- trent de economische waarde in het verkeer en de verkoopwaarde, en hetgeen de wethouder naar voren toracht over de mogelijkheid van ob- jectivering van de bedragen, lijkt spreker een zeer gezond standpunt. Op deze manier zal de raad in staat zijn om de onderlinge verhouding van de verschillende panden in rekening te brengen, waarvan spreker meent dat door de afde'ling belastingen al sterk in deze richting gewerkt is, gezien de bedragen die in het voorbeeld, dat de raad ter beschikking is gesteid, staan opgesteld. Wat het kontakt met het gewest betreft blijft spreker bij zijn opmerking dat hier nader overleg over zal moeten komen. Ook spreker ziet niet in hoe een kontakt met het gewest nu of in de afgelopen tijd mogelijk was geweest, aangezien alleen de gemeente Haarlem een vergelijkbare ver- ordening heeft vastgesteld, hetgeen een kontakt zou zijn dat eigenlijk betrekkelijk weinig waarde was voor het 'hele gewest. Wat dat kontakt betreft, gelooft spreker niet dat dit zou moeten gaan over de percentages van de heffing, want dat is typisch iets wat de gemeenten individueel zouden moeten regelen, maar wel over eventuele uitvoeringsbepalingen en vrijstellingen. Een nauwkeurig gelijk getrokken beleid heeft in deze wél degelijk zin en wat dat betreft is dus in de toekomst het konta'kt met het gewest wel degelijk van grote waarde. De heer Rücker heeft de uiteenzetting van de heer Van Ark gevolgd,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1973 | | pagina 31