19 december 1974
35
koppelend hebben ze hun verwondering uitgesproken over het feit, dat
het college het niettemin nodig heeft geoordeeld om voor een lasten-
verzwaring van de burgers te zorgen dcor de invoering van noolrechten
voor de gebruikers van eigendommen. Hij merkt op dat wie kennisgenomen
heeft van het antwoord op vraag 55 van het afdelingsverslagdaar en-
kele belangrijke cijfers heeft gevonden, waaruit men kan opmaken dat
de totale belastingopbrengst in vergelijking met de raming voor 1974
een verschil te zien geeft van ruim 100.000,--. Dat is op een
totaal van meer dan 2 miljoen gulden natuurlijk een zeer gering^be-
drag. Maar bovendien staat in een opmerking onder die cijfers: In
1974 zuilen ruim 550 woningen gereedkomen. De zakelijk gerechtigden
van deze woningen worden eerst in 1975 belastingplichtig; wat be-
treft de gebruikers is dit voor een gedeelte het geval Het anaere
woorden: Bij de opbrengst van 1974 kon met deze 550 nieuwgereedge-
komen woningen geen rekening worden gehouden. Die 550 woningen maken
ongeveer 1°L uit van het hele woningbestandAls men dat ste.t tegen-
over de verhoging van de opbrengst van 1974 in vergelijking tot i975,
dan wordt die volledig teniet gedaan. Hierdoor is dus hoogstens al
leen van een verschuiving van lasten sprake, maar niet van een 'as-
tenverzwaring van de totaliteit. Spreker meent dat dit een belangrij
punt is om vooraf te stellen.
De heer Reeringh heeft de opbrengst van de onroerend-goedbelasting
en het rioolrecht met elkaar in verband gebracht en heeft gevraagd
of, als straks blijkt dat de taxaties, waar men op het ogenblik mee
bezig is voor de heffing van de onroerend-goedbelastingzodamg
zouden zijn dat de opbrengst van de onroerend-goedbelasting daar-
door aanzienlijk hoger zou dreigen te worden, het college dit dan
nog eens zou willen bezien. Spreker deelt mede dat het college gaarne
bereid is om dat te doen en in dat geval dus opnieuw de zaak van de
rioolrechten en de onroerend-goedbelasting in zijn onderling vei
band te bezien. Het gaat het college er bepaald niet om een hogere
opbrengst te verkrijgen, dat blijkt ook uit de cijferopstel îng en
uit de resultaten, aîs gevolg van de voorstellen die de raad be-
reikt hebben.
Naar aanleiding van een desbetreffende opmerking van de heer De KuTuer
zegt spreker dat men niet kan stelien dat er belasting wordt geheven
om de reserves te gaan versterken. De heer De Ruiter heef-t ook ge-
steld dat het rioolrecht nu niet het meest geëigende objekt is om te
gaan verhogen, en hij heeft gewezen op het pessimisme van de toen-
malige wethouder van financiën met betrekking tot de opbrer.gst van de
uitkering uit de financiële verhouding in 1975. Spreker merkt op dat
tegenover dat pessimisme het optimisme van de toenmalige voorzitter
van de Prot. Chr.-fractie stond, en de eerlijkheid gebied te zeggen
dat het optimisme het heeft gewonnen, dankzij de vrij royale uitke-
ring die ons dit keer uit het gemeentefonds voor 1975 heeft bereiKt,
waardoor deze hele zaak in een wat ander licht is komen te staan en
waardoor ook het beruchte plafond, waarboven de opbrengst niet mag
uitstijgen, nu vrij aanzienlijk - spreker meent een bedrag van bijna
7 ton vrij aanzienlijk te mogen noemen - ligt boven de geraamde op-
brengst. Het was echter een zaak die destijds moeilijk te voorzien
was. De uitkering uit het gemeentefonds is voor dit jaar bijzonder
gunstig geweest, waardoor dit effect kon worden bereikt. Op zichzel,
acht hij het niet zo'n bezwaar dat die marge er is; hij meent dat