ARTiKEL 10. Erf bij logiesgebouwen
1 Bij een logiesgebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook
grond omvat die:
a. vanuit het gebouw toegankelijk is;
b. over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel;
c. wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen
het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 m.
2 De maat, genoemd in lid 1, wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn
vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij blijven
de onderdelen van dat gebouw als bedoeld in artikel 47 van de bouwver-
ordening, alsmede balkons en veranda's buiten beschouwing.
3 Het erf, bedoeld in lid 1, mag niet zijn bebouwd.
4 Vrijstelling kan worden verleend, mits dit in verband met de ligging van het
gebouw aanvaardbaar is, van:
a. het bepaalde in lid 1
b. het bepaalde in lid 3, indien, voor zover nodig, vrijstelling is verleend van
het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
ARTIKEL 11. Open ruimte tussen gebouwen
Het bepaalde in artikel 52 van de bouwverordening is van toepassing.
ARTIKEL 12. Hoogte van logiesgebouwen
1 Het bepaalde in de artikelen 53 tot en met 60 van de bouwverordening is
van overeenkomstige toepassing.
2 Vrijsteiling kan worden verleend van de in lid 1 van overeenkomstige toe-
passing verklaarde artikelen 53, lid 1, 54 leden 1 en 3, 55 lid 1, 56 en 57.
Afdeling B. Inrichting van logiesgebouwen
ARTIKEL 13. Ruimten die tot een logiesgebouw moeten behoren
1 Tot een logiesgebouw moeten ten minste behoren:
a. één afzonderlijk privaat per zeven logieseenheden die niet zijn voorzien
van een eigen privaat met dien verstande dat:
9