230
van de kwestie van de verlaging van de onroerend-goedbelasting zelf.
Ook hier bleek geen sprake meer te zijn van de oorspronkelijke unanimi-
teit. Met name de wethouders van het C.D.A. en van Progressief Heemstede
zijn van oordeel dat deze verlaging niet behoort te worden doorgevoerd,
onder meer op grond van het feit dat het huns inziens ook hier gaat om
een ad-hoc-beslissing, welke niet thans behoort te worden genomen, doch
eventueel thuishoort bij de bespreking van het beleidsplan. Ook wordt
door één van deze coiiegeleden ten deze overwogen dat in 1976 projecten
zullen worden gestart, met name de werkzaamheden op het eiland Rozenburg,
welke de post "onvoorzien" in de begroting, waaruit de verlaging van de
onroerend-goedbelasting zal moeten worden betaald, ontoereikend zullen
doen zijn, zodat alsdan een beroep op de reserves moet worden gedaan.
De kleinst mogelijke meerderheid van het college is evenwel een andere
mening toegedaan, weshaive het voorstel tot verlaging van de onroerend-
goedbelasting toch aan de raad wordt voorgelegd. Intrekking van het
voorstel wordt overigens door een ander samengestelde meerderheid binnen
het college van de hand gewezen.
De argumenten voor ondersteuning van de nu voorligqende concept-wijzi-
gingsverordening, die voor een belangrijk deel van strukturele aard zijn,
zijn de volgende. De wetteiijke regeling met betrekking tot de maximum
heffingsbedragen luidt: 12% tegen 15%. Het getuigt van logica deze lijn
door te trekken en toe te passen ook wanneer geen sprake is van maximale
heffingen. De verhouding 12% 15% zoals door de wetgever bedoelt, kan
door aanneming van het voorstel worden geëffectueerd. In later jaren,
na 1976, kunnen dan verhogingen of verlagingen van de onroerend-goed-
belasting procentueel gelijk worden gehouden zodat de wettelijke verhou-
ding gehandhaafd blijft.
Als men bovendien thans niet besluit deze verhouding in te voeren, dan
zal daardoor ongetwijfeld een zekere gewoonte ontstaan die het bijzonder
lastig zo niet onmogelijk zal.maken om zulks in de toekomst alsnoq te
doen.
De begroting biedt zonder enige twijfel de benodigde ruimte. Nu dit zo
is lijkt het zinvol en verstandig thans de gewenste verhouding tussen
gebruikers en zakelijk gerechtigden aan te brengen. Mede in dit ver-
band merkt spreker op dat voor dekking van kapitaalwerken een bedrag
van 300.000,-- beschikbaar is. De onroerend-goedbelasting zal immers
195.000,kosten. Die drie ton is nodig voor rente en afschrijving
van de reconstructie eiland Rozenburg. Dit bedrag van drie ton zal
echter in 1976 zeker niet volledig worden gebruikt voor dekking van ge-
noemde kapitaaluitgaven. Het werk zal op zijn vroegst in april/mei
kunnen starten. Voor 1976 behoeft derhalve uitsluitend met éën jaar af-
schrijving te worden qerekend, hetqeen ongeveer een ton betekent, ter-
wijl de rentelast eerst drukt op de rekening 1977. Deze rentelast zal
te zijner tijd wel op de begroting moeten worden. oogevoerd om aan gede-
puteerde staten duidelijk te maken dat de gemeente deze zware last bud-
gettair kan dragen. Gelet hierop acht spreker het verantwoord het be-
drag van de rente ten laste van de saldireserve te brengen. Bij de
vaststelling van de rekening kan deze raming dan vervallen. Voor verla-
ging van de onroerend-goedbeiasting blijft derhalve voldoende ruimte
beschikbaar, terwijl anderzijds oo yeen enkeie wijze realisering van
aan te vatten objecten onmoqelijk wordt qemaakt, dus qeen schade wordt
berokkend aan andere belanqen. Bovendien, wanneer in de komende jaren
in verband met de stijgende uitgaven een belastinqverhoginq wenselijk
zou zijn, kan hiertoe zonder enig bezwaar worden besloten.
27 november 1975