241
27 november 1975
de steen der wijzen zal worden aangedraoen. Uit de opmerking van de
heren De Ruiter en Jaoer kan men begrijpen dat de mogelijkheid van
een oplossing bij ieder in een andere richtina wordt gezocht; spreker
qelooft dat vanuit de verschiliende oorzaken die geleid hebben tot
werkloosheid oplossingen moeten worden gezocht voor dit probleem.
Hij meent dat de relatie werkloosheid-ontwikkelingshulp daarom slechts
ten dele de sleutel zal zijn. In dit verband merkt spreker op dat hij
de prijzen die men bereid is te betalen voor de producten in de ont-
wikkelingslanden veel belangrijker acht dan dat wij onze kapaciteit
ter beschikking zouden stelîen in de ontvn'kkelingslanden.
Hij gelooft dat als men de ontwikkelingslanden werkelijk tot ontwik-
keling wil brengen men dan ter plaatse de mensen in staat moet stel-
len hun eigen maatschaopij oo te bouwen, aangepast aan de eigen ge-
aardheid en omstandigheden; en dat men geleidelijk de ontwikkeling
van die landen moet bevorderen.
De werkloosheid benadert door de heer Jaoer komt in de richting van
invoering van een recht op inkomen, met daaraan gekoppeld het erken-
nen van welzijnswerk enzovoort als maatschappelijk voîwaardige ar-
beid. Spreker wil zich niet begeven in de bespiegelinq of dit alles
juist is; hij heeft zijn twijfels ten aanzien van het als maatschap-
pelijk volwaardiqe arbeid erkennen van bepaalde soorten arbeid. Een
maatschappelijke erkenning kan men naar zijn overtuiqing niet opleg-
gen; rechtop inkomen kan men wettelijk reqelen, maar maatschappe-
lijke erkenning van arbeid is een groeiproces, een overtuiging die
moet leven in een bevolking. Spreker meent dat dit ten aanzien van
welzijnswerk en bejaardenwerk feitelijk reeds gebeurt; zo zijn er
qenoeg aktiviteiten op dit terrein die als voiwaardige functies woi
den erkend, naast functies in het productieproces zoals de heer Jager
dat formuleerde;
Een probleem dat spreker persoonlijk bij deze zaak onderkent, en ook
door de heer Jager is aangestipt, is dat er nu al meer dan 200.000
werklozen zijn; waarschijnlijk komen er nog meer, met name jeugdigen
en laqer- en onoeschoolden. Ook onder de academici zijn er al velen
die in het totale gebeuren geen plaats kunnen vinden. Het feit dat
jeugdigen moeilijk plaatsbaar zijn heeft natuurlijk een aantal oor-
zaken, bijvoorbeeld dat men niet 5 dagen beschikbaar is, maar enkele
dagen vormingsonderwijs krijgt - overiqens zeer te waarderen - het-
geen uiteraard in een bepaald systeem van werken een moeilijk in te
passen zaak is.
Daar komt bij dat ook de hoogte van de jeuqdlonen een factor vormt,
zodat, als men de zaken op een rij zet het probleem niet zo simpel
ligt als wellicht uit de aanhaling van de heer Jager zou blijken.
A1s men verder de kwestie van de laqer- en ongeschoolden en tegelij-
kertijd de grote aantallen qastarbeiders in Nederland ziet, dan ge-
looft spreker dat er ook noq een ander probleem bij speelt. Vele
lagere en ongeschoolden, die thans geen functie hebben, zijn ook niet
bereid het werk te doen waarvoor men nu qastarbeiders heeft. Hij qe-
looft dat als men een oplossing wil zoeken - hij meent dat de regering
reeds in die richting werkt - het begrip passende arbeid in de loopvan
de tijd wat moet worden aangepast, waardoor dit mede een oplossing zou
kunnen zijn het grote aantal werklozen terug te dringen. Strukturele
werkloosheid zal wel altijd blijven bestaan. Er zijn nu eenmaal altijd
mensen in onze samenleving die, hoe goed bedoeld men allen ook is, niet
zijn in te passen, hoewel men er natuurlijk alles aan zal moeten doen
om deze groep zo klein mogelijk te doen zijn.