naakten. Het staridpunt van het colleqe van toen heeft spreker zeer aanqesproken. Het colleqe van toen heeft zich op het standDunt ge- stelt dat zij niet zou qaan naar de wettelijke verhoudinq van 12:15, maar dat zij er tussenin wilde gaan zitten, dus tussen datqene wat op het moment de verhoudinq was van belastinq ten aanzien van onroe- rend qoed gebruikers en zakelijk qerechtiqden en datqene waarvan ook het college wel voorzag dat de verhouding naar toe zou behoren te groeien. Dat was jn feite een principiële stellingname van het col- lege van toen. Tijdens de diskussie van 1973 heeft de heer De Ruiter het college voorqehouden dat het colleqe toen, als het had willen bereiken wat het zei te willen bereiken, namelijk het komen op een verhouding van 1 11 van die twee belastingen, in feite zijn voor- stel had moeten overnemen, namelijk de verhouding 1 1J. De financiële commissie was er niet helemaal uitgekomen, maar het was een interessant en voor spreker volstrekt nieuw punt, misschien ook voor de wethouder die toen met spreker in het oude college zit- ting had. Natuurlijk heeft de heer Jaqer gelijk dat de qemeenten zelf autonoom dienen te zijn om zich over de verhoudinq uit te spreken, maar die verhouding, die de wetgever toch wel gewoqen heeft voorqesteld, is voor sorekers standpuntbepalinq eiqeniijk het wezenlijke punt. Spreker zegt dat in het college niet alleen het v/eqvallen van de raadhuisafschrijving, maar ook het meerjarenplan in de diskussie uit- drukkelijk een rol heeft gespeeld. De vraaq hoever men kan gaan als men dat meerjarenplan op zich af ziet komen heeft een belanqrijk punt van overweqinq uitqemaakt, met name bij de wethouders Willemse en Spranqers ën bij spreker persooniijk. Bij snreker is het door- slaggevende punt qeweest dat zijns inziens een beiastinqverlaqinq op zich inderdaad kan en moet wachten op het meerjarenolan. Dit wil spreker duidelijk accentueren. Maar als men van meninq is, zoals spreker, dat de basisverhoudinq struktureel evenwichtiqer behoort te zijn en men meent dat de verhoudinq 12 15 een qoede basis is juist ook voor de toekomst, dan is dat, ook voor een denkbare belas- tingverhoqing die in het kader van het meerjarenolan nodig zou kunnen zijn, natuurïijk wezenlijk een andere invalshoek. F.r sneelt ook noq een rol dat hier naar SDkekers oordeel volstrekt qeen wezenlijke of reële bedreiqing is voor welk denkbaar objekt dan ook in het komend jaar in het licht van de financiële situatie van Heemstede. Spreker merkt noq op dat hij een wisselende verhoqing en verlaqinq van de onroerend-qoedbelasting niet zö oneiqenlijk acht en daar per- soonlijk zeker niet rie kenschets "wisselend beleid""aan zou willen geven, vooral als men denkt aan de vroeger qeheven "wisselende" oo- centen, die bepaald qeen ondenkbare financiële ODeraties waren, en op zich zeker niet onverantwoord. Persoonlijk acht spreker de struk- turele verhoudinq 12 15 een bij uitstek ooede basis voor de toe- komstige meerjaren-financiële diskussie, met alle mogelijke gevolgen daarvan. Wethouder Wii1emse vindt het persoonlijk vervelend en moeilijk om terug te komen op een eerst unaniem inqenomen colleqestandpunt. Hij heeft daar in het verleden ook al eens blijk van qeqeven en het is wel eens meer voorgekomen riat hij het standpunt van het colleae bleef volqen, ook al nam sprekers totale fraktie een ander standpunt in. Hij wil dan ook duidelijk stellen dat zijn nadere zienswijze niet 27 noveinber 1975 258

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1975 | | pagina 49