1 \W/
26 mei 1976 245
culturele zaken een vraag is gesteld hoe het nu vorderde met de mu-
ziekschool en met name met de gemeenschappelijke regeling. Deze
vraag is toen adekwaat beantwoord. Verder is op 26 januari 1976 nog-
maals een dergelijke informatie gevraagd en gegeven. Spreker kanzich
overigens voorstellen dat als een ambtelijke werkgroep zich beijverd
om een gemeenschappelijke regeling in het leven te roeoen, ze moeite
heeft tussentijds informatie te geven over benaalde hoofdstukken van
die gemeenschappelijke regeling.
Wethouder Van Drooge deelt mede dat hij als wethouder van finan-
ciën voornemens is de commissie voor de gemeentefinanciën te raad-
plegen over de financiële wensen van het muziekcentrum voor het ko-
mende begrotingsjaar.
De heer Van der Wal zou graag de visie van de wethouder willen
horen of hij van memng is dat zoals het thans geformuleerd staat
niet betekent dat als men een regeling treft men die naar draagkracht
heft.
Wethouder Van Drooge vindt, zulks in tegenstelling tot wethouder
Sprangersde formulering, zoals die in de gemeenschaopelijke rege-
ling staat, bindend voor de kwestie van de regeling naar draagkracht.
Ook de voorzitter ziet artikel 30, 3e lid, als een duidelijke be-
perking in zich dragende bepaling ten aanzien van de autonome bevoegd-
heid van gemeenten om verordeningen tot stand te brengen.
Ten aanzien van de vraag of de commissie voor algemene bestuurszaken
ook niet had behoren te adviseren ten aanzien van deze gemeenschappe-
lijke regelingzegt spreker, dat het niet gehoord hebben van deze
commissie destijds niet uitdrukkelijk in het college aan de orde is
geweest. Toen deze opmerkingen het college bereikten heeft het in zo-
verre gemeend er niet bij te hoeven stilstaan, dat het geen taak was
die reeds door de gemeente werd uitgeoefend of reeds bij de gemeente
berustte, die we gingen overdraqen. Die overweging heeft het college
waarschijnlijk eerder op het spoor gezet dat er wel degelijk - het
is bereid dat te onderkennen - argumenten zijn om dit soort zaken,
als men iets in een nieuwe bestuurlijke reneling gaat vervatten, in
deze commissie aan de orde te stellen. Er is dus geen meningsverschi1
maar het college heeft daar destijds niet bij stiigestaan. Wel geven
de opmerkingen vanuit de raad spreker aanleiding - het college deelt
dat gevoelen - in de commissie voor alqemene bestuurszaken de spelre-
gels voor deze commissie nog eens nader te verfijnen en daarover met
de leden van de commissie te SDreken, waarbij hij zowel bedoelt op
welke terreinen de commissie voor algemene bestuurszaken moet worden
ingeschakeldalsook het tijdstip waarop.
Inzake de relatie regeling algemeen bestuur in deze gemeenschaoDelijke
regeling en de kring van portefeuillehouders zegt spreker niet uit ken-
nis van zaken te kunnen spreken omtrent enige gewestelijke kring waar
dit punt aan de orde is geweest. In de kring van advies van bestuurlij-
ke zaken, waar spreker zelf deel van mag uitmaken, is dit punt niet aan
de orde geweest. Hij spreekt alleen als kennis dragende van de notule-
ring en op grond van regelmatige mededelinqen die hem van de portefeuil-
lehouder hebben bereikt uit het gewestelijke beraad.
De regeling die in de gemeenschappelijke regeling is ontworpen moet ei-
genlijk worden qezien als een betere oolossing dan die men wel eens aan-
treft in regelingen, waarin leden van het bestuur alleen bij bepaalde