7. Alvorens te beslissen omtrent een verqunnim ais bedoeld in iid 5
worden de Raadscommissie voor Openbare IJerken, de Raadscommissie
voor de Volkshuisvesting, de Ruimtelijke Ordeninq en de Recreatie
gehoord alsmede een door Gedeputeerde Staten aan te wijzen instan-
tie deskundig op het oebied van de natuur- en landschapsbescherming.
Een vergunning als bedoeld in lid 5 onder a, b, c, d en e wordt
voor het overige siechts verleend, indien vooraf van Gedeputeerde
Staten de verklaring is ontvangen dat zij teqen het verienen van de
vergunning geen bezwaar hebben.
8. Het in lid 5 bedoelde verbod geldt niet, indien en voorzover de aan-
leg of uitvoerina van de betreffende werken of werkzaamheden:
a. noodzakelijk is ter realisering van de bij de leden 1, 2 en 3 aan
de qrond gegeven bestemmingen en van de krachtens lid 4 toeqela-
ten bouwwerken;
b. noodzakelijk is in verband met het beheer, oericht op de instand-
houding van de in de leden 1, 2 of 3 genoemde functies en waarden
dan wei noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig gebruik
van gronden, dat niet in strijd is met de bepalingen van het plan;
c. onderworpen is aan het vereiste van een vergunning (vrijsteiling
of ontheffing) inqevoige enige andere wetteîijke regeling bij de
verlening waarvan de belangen van de ruimtelijke ordening (mede)
in overweging moeten worden genomen;
d. is voorzien in een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van de
Natuurbeschermingswet.
9. Een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruim-
telijke Ordenino kan ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden
niet worden verleend.
Artikel 5 Recreatie en Horecavestigingen (R)
1. De gronden met de bestemming recreatie en horecavestiqinoen zijn
bestemd voor de aanleg en expioitatie van speelterreinen, tennis-
velden en horecavestigingen, alsmede voor erven, parkeerplaatsen
en tuinen, bij de gebouwen.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. een verversingshuis en andere niet voor bewoning bestemde gebou-
wen ten dienste van de bestemming;
b. ten hoogste êén eengezinshuis;
c. één autobox en één bergplaats bij het onder b bedoelde eenge-
zinshuis;
d. met de bestemming verband houdende bouwwerken, die geen gebou-
wen zijn.
3. Oe ingevolge lid 2 toelaatbare bouwwerken mogen uitsluitend worden
gebouwd met inachtneming van de op de kaart en de hierna gegeven
nadere aanwijzingen:
a. van de in lid 1 bedoelde gronden mag ten hoogste 1500 m2worden
bebouwd;
b. de hoogte der gebouwen die ingevolge het bepaalde in lid 2onder
a en b toelaatbaar zijn mag niet meer bedragen dan 7.00 m; de
hoogte van een vrijstaande autobox en een bergplaats mag niet meer
dan 3.00 m. bedragen; de hoogte van erfafscheidir.gen mag niet meer
bedragen dan 2.00 m en van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, niet meer dan 7.00 m; ,7