357
lOa. Vragen van de heer rnr.M.J.E.M.Jager, lid van de gemeenteraadin-
zake bouw paardenverblijf op "De Hartekamp", met beantwoordinq
door burgemeester en wethouders.
De heer Jager brengt naar voren dat zijn fractie geen bezwaren heeft
tegen de bouw van dit paardenverblijfTen aanzien van het eerste
punt betreurt hij echter dat tijdens de behandeling van het bestem-
mingsplan Hatuurgebieden in commissies en raad, niet is medeqedeeld
dat deze zaak speelde. Hij vraagt zich af of niet reeds eerder dan
11 augustus iets bekend geweest moet zijn van deze zaak, omdat im-
mers in het ontwerp-bestemmingsplan een uitbreiding van de toegesta-
ne bebouwing van de dierenverblijven met 752m2 bebouwd oppervlakte was
opgenomen, en hem is bekend dat dit soort uitbreidingen gebaseerd is
op een enquête die verricht is ten tijde van de oostelling van het
bestemmingsplan.
Ten aanzien van het tweede punt meent spreker dat sprake is van een
yerschi1 van inzicht tussen zijn fractie en het college. Naar spre-
kers oordeel is het bebouwd oppervlak aanzienlijk groter dan de
47,83 m2 die het college aangeeft. Naar hij heeft begrepen meent het
college echter dat uitsluitend het ommuurde gedeelte van het verblijf
als bebouwd oppervlak moet worden aangeduid. Naar sprekers oordeel
dient ook het overstekende gedeelte van het dak, dat bovendien nog
door middel van pilaren met de grond is verbonden, als bebouwd opper-
vlak gezien te worden. Wat, dit punt betreft meent zijn fractie dat
gedeputeerde staten bij de procedure voor de verklaring van geen be-
zwaar het verlossende woord maar moet spreken. Inzake vraag 4 is
sprekers fractie het oneens met de gedachte van het college, dat ar-
tikel 19-gevallen alleen dan in de commissies aan de orde gesteld
zouden moeten worden, als er sprake is van een afwijking van een gel-
dend plan, zonder dat een herziening is vastgesteld door de raad.
Spreker meent allereerst te kunnen vaststellen dat de situatie die
het college stelt, zich het meest zal voordoen; dat is de normale
situatie van een artikel 19-procedure. Zaken als de onderhavige doen
zich een enkele keer voor als een bestemmingsplan is vastgesteld en
men vooruit gaat lopen op dat vastgestelde bestemmingsplan om te kun-
nen bouwen. Meestal wordt artikel 19, overigens ten onrechte, ge-
bruikt voor het andere gevaldat er nog geen bestemmingsplan-herzie-
mng îs vastgesteld en men zelfs daarop vooruit lopend al wil gaan
bouwen. Maar voor alle andere gevallen meent zijn fractie dat het
gewenst is dat de raad, middels de commissie voor volkshuisvesting,
op de hoogte is van die artikel 19-proceriures. Dit omdat daarbij
sprake is van publikatie van het voornemen en de mogelijkheden tot
het indienen van bezwaren. Zij acht het gewenst dat de commissie voor
volkshuisvesting op de hoogte is van die publikatie en van de achter-
gronden van de desbetreffende aanvraag, zodat door leden van de frac-
tie adekwaat gereageerd kan worden op eventuele vragen vanuit de bur-
gerij.
Een andere redenwaarom zijn fractie vindt dat artikel 19-procedures
aan de raadscommissies moeten worden medegedeeld is deze, dat hier in
feite sprake is van een vooruit-lopen op een bevoegdheid van de raad.
Het gaat hier om de vaststelling van het bestemmingsplan, een bevoegd-
heid van de raad, waarop geanticipeerd wordt. Zij gelooft dat het dan
zinvol is dat de raadscommissie ook op dat punt wordt geraadpleegd
28 oktober 1976