In de wenken voor de toepassing bij artikel 34 wordt daar nader
op ingegaan.
Uit de begripsomschrijving van 'tot bewoning bestemd gebouw'
volgt dat onder dit begrip gebouwen (of gedeelten van gebouwen)
vallen die geen andere bestemming hebben dan:
- duurzame huisvesting te verlenen aan zelfstandig wonende per-
sonen, al of niet in gezinsverband (normale woongebouwen)dus
al of niet vrijstaande eengezinshuizen en meergezinshuizen,
alsmede woningen met bijzondere bestemming, al of niet deel
uitmakende van serviceflats voor bijv. bejaarden, invaliden,
vrijgezellen of verpleegsters;
- duurzame huisvesting te verlenen aan niet geheel zelfstandig
wonende personen (echtparen, alleenstaanden of groepen van
personen), dus bijzondere woongebouwen (met wooneenheden
zonder eigen kookkeuken), zoals pensiontehuizen, bejaardenoor-
den en woonoorden voor (buitenlandse) arbeiders; ook weeshui-
zen en woongedeelten van kloosters en internaten e.d. vallen in
deze categorie.
Of bewoning als 'permanent' moet worden aangemerkt is in hoge
mate afhankelijk van de aard van het gebruik. Collectieve huisves-
ting, die langer duurt dan een maand, kan in het algemeen als
permanente bewoning worden beschouwd; het gebruik van een
seizoenwoonverblijf zal echter pas als permanente bewoning aan-
gemerkt kunnen worden als het na het zomerseizoen wordt voortge-
zet. Voor een woonkeet kan tijdelijke bewoning zelfs wel enige
jaren duren.
In de praktijk zullen zich ongetwijfeld grensgevallen voordoen.
Zo zal een kazerne voor beroepsmilitairen kunnen worden aange-
merkt als een tot bewoning bestemd gebouw, terwijl andere kazernes
doorgaans als logiesgebouw aangemerkt kunnen worden.
Als in een hotel personen duurzaam worden gehuisvest, zal daar-
tegen op grond van de Verordening op de verblijfsgebouwen opge-
treden moeten worden, tenzij die personen de beschikking hebben
°ver een appartement dat voldoet aan de eisen die aan een woon-
eenheid van een bijzonder woongebouw worden gesteld.
Behalve naar hun bestemming worden 'tot bewoning bestemde
gebouwen' (woongebouwen) in deze verordening onderscheiden naar
hun verschijningsvorm in:
- hoge woongebouwen
- lage woongebouwen
- eengezinshuizen.