29 septenber 1977 111
binnengemeeNtelijke DECENTRALISATIE
Heemstede, 5 september 1977.
A. Inleiding.
In het kader van de behandeling van de eerste fase van het beleids-
plan - de vaststelling van de doelstellingen - is overeengekomen dat
tiet vraagstuk van de binnengemeentelijke decentralisatie nog eens af-
zonderlijk aan de orde zou worden gesteld.
Het gaat hierbij niet om decentralisatie als doel in zichzelf, maar
als een middel tot democratisering.
Uitgangspunt voor de beschouwing over dit onderwerp moet dus zijn de
vraag of- binnengemeentelijke decentralisatie bij kan dragen tot het
beter functioneren vatn de gemeentelijke democratie.
Veel mensen zijn van mer.ing dat de gemeentelijke democratie niet op-
timaal functioneert. Dit betekent niet dat de bes'tuurders van de ge-
meente niet bereid zijn democratisch te denken en te handelen. Het
verschijnsel houdt verband met.een aantal ontwikkelingen in onze sa-
menleving waardoor de gemeentelijke democratie is teruggedrongen
Wij kennen het proces van schaalvergroting waardoor - ofschoon het
feitelijk werkingsgebi'ed van de gemeentelijke overheid steeds groter
is gevvorden - de bevoegdheden steeds geringer worden.
De hogere overheden legden de bevoeqdheden van de gemeenten meer aan
banden (bijv. op het gebied van ruintelijke ordening, financiën, on-
derwijs). In een aantal gevallen konden de gemeenteri bepaalde taken
niet meer alleen aan en gingen daarom samenwerkingsverbanden met ande
re gemeenten aan en droegen bevoegdheden over aan besturen van pre-
gewesten en aan organen van gemeenschappelijke regelingen.
De speelruimte voor de democratie is niet zo groot; dit is niet be-
vorderlijk voor het stimuleren van de belangstelling voor en de deel-
name aan het bestuur door de burger.
Ook in het bestuurlijk apparaat zelf zien we tendenzen in de richting
yan verzakelijking. Het leggen van de narfruk op doelmatighëid en effi
ciency, op het vaststellen van integrale meerjaren-beleidsplannen ver
krijgt meer nadruk danvoorheen.