390 16 december 1977
V. Wijziging verordening onroerend-goedbelasting. (volgnr. 118)
De heer Van Amerongen merkt op dat een wijziging van de verorde-
ning onroerend-goedbelasting dit jaar niet alleen nodig blijkt te
zijn voor het realiseren van een hogere belasting-opbrengst in 1978
met 15%, maar ook voor wijziging van de heffingsgrondsiagen in ver-
band met de prijsontwikkeling van het onroerend goed in de laatste
jaren in Heemstede. Deze wijziging van heffingsgrondslagen, die
voortvloeit uit gewijzigde verhoudingen op de onroerendgoed-markt,
heeft bij zijn fraktie twijfels doen rijzen of de waardegrondslag
die in Heanstede wordt gehanteerd voor de onroererid-.goedbelasting,
nog wel de voorkeur verdient boven de zogenaamde oppervlaktegrond-
slag. Het is namelijk nu gebleken dat hantering van de waardegrond-
slag kan leiden tot autonome ontwikkelingen aangaande de heffing
van de onroerend-goedbelasting, v;aar de raad geen enkele invloedop
kan uitoefenen. Zijn fraktie verzoekt het college de wenselijkheid
van overgang naar de oppervlaktegrondslag te onderzoeken en wel bin-
nen een zodanige periode, dat voor er een volgende wijziging van de
huidige heffingsgrondslag plaats moet vinden, te weten voör 1 januari
1981, een eventuele overgang naar de oppervlaktegrondslag nog kan
worden gerealiseerd
De heer Van der Wal gelooft dat het goed is eens de wijziging van
de heffingsgrondslag te bezien, hoewel de andere mogelijkheid die de
wet geeft, ook niet geheel ontbloot is van een waarderingsinvloed, zo-
dat hij zich op voorhand niet vastlegt dat dat de oplossing is. De kon-
klusie die men nu moet verbinden aan de uitkomsten na de eerste 3 jaar,
wettigt dat deze zaak nog eens aan de orde wcrdt gesteld.
De heer Baar kan instemmen met het onderzoek naar de vraag of inder-
daad een overschakeling naar de oppervlaktegrondslag gewenst is. Terza-
ke van het voorstel zelf wijst hij op de moeilijkheid, dat de uitwer-
king ertoe zal leiden dat de lastenstijging voor de woningen, voor de
gebruikers en de zakelijk gerechtigden in de sektor woningen, meer dan
gemiddeld 15% zal bedragen en dat daar tegenover zal staan een lasten-
verlaging voor de kategorie van de bedrijfspandenDaar heeft zijnfrak-
tie wat moeite mee. Zij realiseert zich goed dat we een verordening heb-
ben en dat deze verordening zuiver en goed zal moeten worden toegepast,
maar de basis daarvoor is toch altijd de schatting. Zij vraagt of die
schatting, die voor woningen is uitgekomen op ongeveer 80% verhoging
en voor bedrijfspanden op 35% verhoging, mogelijk nog herzien kan wor-
den. Als de schatting voor bedrijfspanden bijvoorbeeld op 50% stijging
zou komen en voor woningen op bijvoorbeeld 70%, dan zou dat er in de
praktijk toe leiden dat in elk geval de kategorie van de bedrijfspanden
niet een verlaging van lasten zal krijgen.
Wethouder Reeringh vraagt of de heer Baar ermee akkoord kan gaan dat
deze diskussie, met name dit konkrete punt, in de commissie aan de orde
wordt gesteld.
De heer Baar kan zich daarmee verenigen.
De heer Van der Wal neent dat de wijze van aanpassing van de waar-
de in de commissie ter diskussie zal staan. Dat moet natuuriijk naar al-
le redelijkheid en realiteit geschieden. Zijn fraktie gaat er voorshands
van uit dat die aanpassing niet zal leiden tot verlagingen op één of
meer onderdelen binnen het kader van de ontwikkelingen van de laatste
jaren.