4e afd. 18 nei 1978 60
rische bedrijfswoning de beschikking heeft gehad;
c. de woningen die - na het van kracht worden van het plan en als
dan in de periode van ten hoogste tien jaren vcorafgaande aan
het verzoek om bouwvergunning - dienst hebben gedaan als agra-
rische bedrijfswoning bij een inmiddels opgeheven agrarisch be-
drijfwaarvan de bedrijfsgronden geheel of ten dele ter be-
schiKking zijn gekornen van het bedrijf waarvoor bouwvergunning
wordt aangevraagd.
15. Het bepaalde in lid 14 is niet van toepassing bij vervanging van
een agrarische bedrijfswoning in de navolgende gevallen:
a. indien de te vervangen woning wegens de onbruikbare staat waar-
in deze verkeert voor afbraak in aanmerking komt en ter plaatse
wordt herbouwd;
b- indien de te vervangen woning aan het desbetreffende agrarische
bedrijf is of zal worden onttrokken vanwege de verplaatsing van
het bedrijf ter verzekering van een meer doelmatige bedrijfsvoe-
ring of vanweqe de uitvoering van een bestemmingsplan of een door
of op last van de overheid uit te voeren ander plan.
16. Indien niet geheel kan worden voldaan aan de gestelde voorwaarden
voor:
- de bouw van een eerste agrarische bedrijfswoning;
- de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning;
de daarbij te hanteren bepaling voor het mede in aanmerking nemen
van bestaande of voormalige agrarische bedrijfswonir.gen en een
strikte toepassing van de voorschriften zou leiden tot een onrede-
lijke beslissing gelet op de doelstellingen van het plan, zijn
burqemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen:
a. nadat zij advies hebben ingewonnen bij de landinrichtingsadviseur
b. nadat zij de Raadscommissie voor de Volkshuisvesting, de Ruimte-
lijke Ordening en de Recreatie hebben gehoord;
c. en nadat zij van Gedeputeerde Staten een schriftelijke verklaring
van geen bezwaar hebben ontvangen.
17. Agrarische bedrijfswoningen en -gebouwen met uitzondering van opstal-
len van staand glas of ander doorzichtig materiaal hoger dan 1.00 m
nogeri een terreinmaat van 50 x 100 m niet overschrijden.
18. De naximaal toelaatbare hoogte bedraagt:
a. van agrarische bedrijfsgebouwen, nîet zijnde opstallen van glas
of ander doorzichtig materiaal hoger dan 1.00 m: 6.00 m;
b. van opstallen van glas of ander doorzichtig materiaal hoger dan
1-0° m: 3.00 m;
c. van agrarische bedrijfswoningen: 6.00 m;
d. met de bestemminq verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijn-
de, met uitzondering van erfafscheidingen: 9.00 m;
e. van erfafscheidingen: i.go m.
19. Indien de hoogte van bestaande agrarische bedrijfsgebcuwen, niet zijn
de opstallen van glas of ander doorzichtig materiaal hoger dan l.OOm
meer bedraagt dan 6.00 m mag deze hoogte in afwijking van het bepaal-
de in lid 18 onder a, als maximaal toelaatbare hoogte worden aangehou
den.
20. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verler.en van
het bepaalde in lid 18 onder a en d, indien zulks voor een doelmatige
agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is, met dien verstande dat:"
- 22 -