4e afd- 18 mei 1978 60
situatie Dij de beoefening van de legitieme taak van het waterschap,
welke aan de dag zou treden bij weigering van een aanlegvergunning
uitsluitend zou berusten bij burgeneester en wethouders en in beroep
bij de raadK
dat hun college (Gedeputeerde Staten) geneigd is om vorenbedoelde
vraag ontkennend te beantwoorden
dat hun college (Gedeputeerde Staten) voor deze ontkenning meent steun
te kunnen vinden_in het bepaalde in artikel 121 van de Provinciewet,
waann de mogelijkheid van bemiddeiing en beslissing omtrent geschil-
len tussen gemeenten en waterschappen aan hun coliege (Gedeputeerde
Staten) respectievelijk aan de Kroon is opgedragen;
dat nu in het bepaalde in eerder genoemde artikelen onvoidoende aan
het vorenstaande tegemoet is gekomen daaraan goedkeuring dient te wor-
den onthouden."
De opvatting van Gedeputeerde Staten wordt niet gedeeld om redenen die
ontleend kunnen worden aan de parlenentaire behandeiing van de Wet op de
Ruimteljke Ordening. F
De regering betoogde nanelijk in de Memorie van Antwoord het volqende
Wanneer men uitgaat van de noodzakelijkheiddat de ruimteiijke ontwikke-
hng van een bepaald gebied slechts door het in aanmerking nemen van alle
I I'.3?!1?! betrokken belangen naar een harmonisch geheel is te leiden,
is het duideiijk dat in deze synthese ook de waterstaatsbeiangen moeten
worden opgenomen en het zal dan tevens duidelijk zijn, dat tot de verwe-
zenhjking van deze synthese de bestuursorganen met aiqemene bevoegdheid
- provinciale- en gemeentebesturen - geroepen behoren te worden en niet
or9anen die een bepaalde taak ter behartiging hebben opgedragen qekre-
gen. Uiueraard zullen de gemeentebesturen met de bijzondere taak en de
bijzonriere verantwoordelijkheid van het waterschap ten voile rekeninq moe-
ten hounen en tnjdig net de daarvoor in aanmerking komende waterschapsbe-
sturen overleg moeten plegen. De regering had geen reden te vrezen, dat
de gemeentebesturen hierin te kort zullen schieten, te minder nu aan Ge-
deputeerde -taten - de colleges die ook het toezicht over de waterschap-
pen uitoefenen - met betrekking tot de instandhouding van bestemmingsplan-
nen zeer grote bevoegdheden zijn gegeven. De regering vervolgde haar be-
t! fe stellen, dat ook de waterschappen, ih het bijzonder met betrek-
king tot het uitvoeren van waterstaatswerken, hun bijdrage zullen moeten
everen voor het tot stand komen van een goede ruimtelijke ordeninq.
0 ln he^ vet"leden zijn de waterschappen met betrekking tot waterschaps-
werken onderworpen geweest aan gemeentelijke verordeningen. Het was de
regering rnet gebleken dat de aan die corporaties toevertrouwde belanqen
daardoor în gevaar waren gebracht.
Ûp grond van het bovenstaande kan niet worden getwijfeld aan de qemeen-
telijke bevoegdheid ter zake.
Voorts geeft ook de jurisprudentie van de Kroon (Vlagtwedde, Aalburq,
Ansterdan) steun aan de opvatting dat de gemeente via het aanleqverqun-
n.ngenstelsel regelend kan optreden ten aanzien van werken en werkzaam-
heden welke wijziging van de waterhuishouding of de grondwaterstand be-
ogen of ten gevolge hebben.
- Artikel 12, lid 4 (oud)
Hieraan ware toe te voegen dat voor werken qenoemd in f, g en h even-
eens een aanlegvergunning wordt vereist; in dit verband moge worden
verwezen naar de circulaire van Gedeputeerde Staten van 20 januari 1970,
atdeling 1, no. 89 inzake de omschakeling van meldingsplicht naar be-
- 44 -