4e afd.
18 mei 1978
50
Noord-Holland werd bij brief d.d. 6 december 1976 het volgende opge-
nerkt.
In het plan wordt er van uitgegaan dat detailhandel in het plange-
bied niet is toegestaan. In artikel 17 (oud), waarin gebruiksvoorschrif-
ten zijn opgenomen, wordt echter in lid 5 de moqelijkheid opengelaten
om met vrijstelling van B W toch een detaiIhandelsfunktie te vesti-
gen binnen het plangebied. Weliswaar is daarbij een splitsina in de
vrijstellingsbevoegdheid aangebracht, afhankeiijk van de oppervlakte
welke een gegadigde zou willen betrekken, doch mij is niet duidelijk
op welke grond een mogelijkheid tot het bedrijven van detailhandel in
het plangebied zou moeten zijn opgenomen.
Zoals blijkt uit de toelichting zal ook in de toekomst het typisch
agrarisch karakter van het gebied vrorden gehandhaafd, de ligging ervan
ten opzichte van het centrumgebeuren van de gemeente Heemstede is pe-
rifeer, zodat het mij ontgaat welke aanleiding in de toekomst aanwe-
zig zou kunnen zijn in dit plangebied detailhandel toe te iaten.
Derhalve ben ik van mening dat de leden 5 en 5 van artikel 17 (oud)van
de voorschriften zouden moeten vervallen.
Mocht er in de toekomst als gevolg van nieuwe omstandighedenwelke
thans nog niet bekend zijn, toch aanleiding zijn detailhandel binnen
het plangebied te aanvaarden, dan kan in dat geval beter het bestem-
mingsplan in die zin worden gewijzigd.
Als reactie moge het volgende dienen.
Lid 3 bevat een vrijstellingsbepaling voor gevallen waarin een strik-
te toepassing van het verbod, vervat in lid 1, leidt tot niet door drin-
gende redenen te rechtvaardigen beperkingen van het meest doelmatige
gebruik. Opneming van een dergelijke bepaling wordt door de Kroon ge-
ëist. De leden 5 en 6 beogen nadere regelen te geven bij toepassing van
lid 3 voor detailhandelsvestigingen met respectievelijk minder of meer
dan 300 m2 bedrijfsvloeroppervlakte.
Deze leden dienen in samenhang met het derde lid te worden bezien.
AIs aan het criterium van lid 3 niet wordt voldaan, kan ten behoeve
van de uitoefening van detailhandel nooit vrijstelling worden verleend.
De opvatting dat op grond van het bepaalde in lid 5 en iid 6 de moge-
lijkheid wordt geopend om op eenvoudige wijze detailhandel in het plan-
gebied toe te laten, is dan ook onjuist.
4. Hoogheemraadschap van Rijnland.
De dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland
hebben bij brief d.d. 1 december 1976 bericht dat het ontwerp-bestem-
mingsplan geen aanleiding heeft geneven tot het maken van opmerkingen.
5. Rijksdienst voor de Monumentenzorq
De Hoofddirecteur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft bij
brief d.d. 15 februari 1977 medegedeeld dat het ontwerp-bestemmings-
plan hem geen aanleidinq geeft tot het maken van opmerkingen.
6. Inspecteur van de Ruimteiijke Ordeninq in de provincie Utrecht en
"Noord-Hol 1 and
Van de Inspecteur van de Ruintelijke Ordening in de provincies Utrecht
en Noord-Holland werd bij brief d.d. 29 oktober 1976 het bericht ont-
vangen dat het ontwerp-bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven
tot het maken van opmerkingen. - 46 -