4e afd.
18 mei 1978
60
14. Subconmissie voor de Gemeentelijke Plannen van de Provinciale Pla-
noloriische Commissie.
Het ontwerp van het bestemmingsplan is d.d. 23 maart 1977 behandeld
in de kerngroep uit de Subcommissie voor de Gemeentelijke Plannen.
Hieronder worden de conciusies vveergegeven die in de bovengenoemde
vergadering zijn geformuleerd en die door de secretaris namens de
Subcommissie voor de Gemeentelijke Plannen van de Provinciale °lano-
logische Commissie bij brief d.d. 1 juni 1977 aan het college van
burgemeester en wethouders zijn medegedeeld.
Iedere conclusie wordt steeds gevolgd door een reactie daarop.x)
1. De Rijksconsulent voor HandelAmbacht en Diensten in de provincie
Noord-Hol1and heeft opgemerkt dat artikel 18 (oud) uit de planvoor-
schriften (gebodsbepaling met betrekking tot het gebruik van onbe-
bouwde gronden en bouwwerken) een vrijstellingsbepaling bevat waar-
bij het mogelijk wordt een detailhandelsbedrijf te vestigen.
Uw college is echter van mening dat een vrijstellingsbepaling voor
gevallen waarin een strikte toepassing van een gebod leidt tot niet
door dringende redenen te rechtvaardigen beperkingen van het meest
doelmatiqe gebruik, door de Kroon wordt geëist.
Deze motivatie wordt door de commissie niet juist geacht omdat hec
standpunt van de Kroon de zogenaamde toverformulé gelet op de
totstandkoming ervan, nimmer mag worden gehanteerd om daarmede in
feite alle bestemmingen op losse schroeven te zetten.
Ook inhoudelijk kan de commissie zich verenigen met het standpunt
van de rijksconsulent omdat huns inziens het moqelijk maken van de-
tailhandel in dit gebied ongewenst moet worden geacht.
Slechts in uitzonderlijke gevalien zou hiervan wellicht afgeweken
dienen te worden hetgeen mogelijk gemaakt kan worden door een be-
stemmingsplan-wijziging toe te passen, waarbij tevens een goed af-
wegirigsproces gewaarborgd is.
x) Voor de motivering van het bepaalde in artikel 18 lid 5 en lid 6
(oud) moge worden verwezen naar het ter zake op pagina 22 en 23 van
de toelichting gesteide.
Nader overleg met de Provinciale Griffie van Noord-Hollandafdeling
1, 3e bureau heeft ertoe geleid dat de in artikel 18 lid 5 en lid 6
(°udgenoemde oppervlaktematen zijn teruggebracht tot 150 m2.
Thans bestaan er bij de Provinciale Griffie geen bezwaren meer tegen
de genoemde bepaiingen.
2. Het Landbouwschap is onder meer van mening dat een onderverdeling
in agrarische bedrijven (artikel 1, begripsbepalingen) in strijd met
de wet is.
De commissie meent dat de bedoelde begripsomschrijving aanleiding
kar, geven tot een onjuiste interpretatie en beperking van het meest
doelmatige gebruik van de grond en stelt daarom voor de volgende be-
qripsbepaling voor agrarisch bedrijf op te nemen:
"Agrarisch bedrijf of "grond gebonden" agrarisch bedrijf:
een veehouderij-akkerbouw- of tuinbouwbedrijfdat functioneel ge-
heel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de grond als agrarisch pro-
ductiemiddelOnder een tuinbouwbedrijf wordt mede verstaan boomkwe-
kerijen, bloemen-, kruiden- en bloembollenkwekerijen".
"Bijzonder agrarisch bedrijf of "niet grond en gebonden" bedrijf:
veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijfdat functioneel geheel
- 50 -