4e afd
18 mei 1978
50
of hoofdzakelijk niet afhankelijk is van de grond als agrarisoh pro-
d.'ct iemiddelte weten pluimvee-, pelsdier- en varkenshouderijen en
kalvermesterijen alsmede chanpignonkwekerijen
x) 0p pagina 32 van deze toelichting is reeds uiteengezet waaron de od-
vatting van het Landbouwschap niet wordt gedeeld. Hier wordt volstaan
met verwijzing naar het aldaar gestelde.
Niet kan worden ingezien in welk opzicht de door de comnissie voorge-
stelde begripsbepaling voor agrarisch bedrijf beter zai voldoen dan
de thans in artikel 1 lid 6 opgenomen omschrijving. De door de comnis-
sie voorgestelde tweedeling (grondgebonden/niet grondgebonden) wor'dt
in zijn algemeenheid onvoldoende geacht, zulks alleen al met het ooc
op de in de praktijk blijkende behoefte om tuinbouw onder staand glas
te kunnen reguleren.
-Voorts wordt erop gewezen dat beperkingen in het meest doelmatige ge-
bruik niet het gevolg zijn van het hanteren van een bepaalde begrips-
onschrijvinq in artikel 1. Van beperkingen in het meest doelnatige ge-
bruik is pas sprake indien, zonder dat daartoe voldoende redenen aan-
wezig zijn, bepaalde vormen van agrarisch gebruik worden üitgesloten
in de bestemmingsomschrijving.
Overigens heeft lid 6 van artikel 1 enige aanpassing ondergaan.
Dierveredeling is thans als neventak bij de in lid 6 onder a. b, c en
d genoemde bedrijfssoorten toelaatbaar. Het absoluut verbieden van ie-
dere vorm van dierveredelinghoe gering ook, zou ondoelmatig zijn.
Kennelijk gaat de commissie ook van deze gedachte u;t, gelet op de zin-
snede "functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk (is) van de
grond als agrarisch produktiemiddel
3. Het Landbouwschap heeft voorts een opmerking gemaakt naar aanleidirg
van het gestelde in artikel 13 (Natuurgebied) lid 3e en f (oud).
De commissie heeft hieromtrent het volgende overwogen.
Volgens het Koninklijk Besluit van 12 oktober 1976 no. 10 aangaande
het bestemmingsplan Natuurgebieden van Amsterdam moet tiet normale
gebruik overeenkomstig de bestemming mogelijk zijn.
Hiertoe behoort de waterhuishouding en waterbeheersing
Dit besluit is naar de mening van de commissie ook op dit bestemmings-
plan van toepassing, zodat qeen aanlegvergunning gewenst is.
x) Het aanlegvergunningenstelsel zoals dat in artikel 14 is opgenomen,
staat normaal gebruik overeenkomstig de bestemming op geen enkele wij-
ze in de weg. Het voorliggende bestemmingsplan is dus in zoverre niez
in strijd met het aangehaalde Koninklijk Eesluit van 12 oktober 13/6
no. 10. De gedachte dat waterhuishouding en waterbeheersing in alle ge-
vallen aangelegenheden zijn waarop het aanlegvergunningenstelsel niet
van toepassing behoort te worden verklaard, worat niet gevolgd.
4. Ten aanzien van het gestelde door het Landbouwschap dat voor herbouw
na calamiteit (artikel 21, oud) in het algemeen 3 jaar wordt aange-
houden in plaats van 2 jaar, zij opgemerkt dat een termijn van 3 jaar
niet willekeurig is doch ontleend uit de praktijk.
Immers, bepaalde procedures (bijvoorbeeld bij erfeniskwesties) vergen
een dergeîijk ogenschijnlijk lange termijn.
x) De termijn is aldus op 3 jaar gesteld.
5. Door de directeur van de Provinciale Planologische Dienst is onder
meer opgemerkt dat de handhaving van de woningen aan de Herenweg 2033
en 2035 zijn voorkeur heeft. Het Landbouwschap heeft geconstateerd
- 51 -