30 november 1978
314
thans dat het niet nodig is om het in dit verband toe te passen. De
heer Arnoldy heeft gesteld dat het college zich geen voorstander
toont van die jaarlijkse onttrekking. Als men het goed omschrijft
dan is het zo dat het college zich geen voorstander toont van het ont-
trekken van middelen uit de saldireserves met het doel strukturele be-
grotingstekorten te dekken. Dat is dus duidelijk een andere benadering.
De heer Arnoldy heeft ook gesproken over de noodzaak van een stringen-
te kostenbewaking, vooral ook in het kader van allerlei nota s en ad-
viezen. Hij heeft zelfs gesproken van een "wildgroei" op dat gebied.
Spreker meent dat men in de eerste plaats moet onderscheiden tussen
die zaken die eigenlijk rechtstreeks op het terrein van het college lig-
gen en die zaken die rechtstreeks tot het beleid van de raad behoren.
Als de raad besluit tot goedkeuring van de begroting, dan heeft hij
daarmee ook de marge aangegeven waarbinnen het college kan en mag ope-
reren.
Als het gaat om zaken die tot de rechtstreekse bevoegdheid van de raad
behoren dan worden bij elk afzonderlijk voorstel aan de raad de te ver-
wachten kosten aangegeven. Als de heer Arnoldy bedoelt dat op die weg
moet worden voortgegaan en dat, waar dit nog te weinig gebeurt, zou
moeten gebeuren - spreker ziet niet waar dat het geval zou kunnen zijn
- dan is het college dat volledig met hem eens en wil het in dat ver-
band volle medewerking toezeggen. Het college wil zelfs verdergaan.
Spreker wijst op het onderscheid dat hij gemaakt heeft met betrekking
tot de goedkeuring van de begroting, zoals de heer Arnoldy dat naar
voren bracht en waarbij hij een marge voor het college aangaf. Het col-
lege wil dezelfde zorgvuldigheid in acht nemen die de heer Arnoldy ook
in deze passage beoogt.
Spreker merkt op dat het college de term "wiidgroei" een wat ongenuan-
ceerde benadering vindt. De heer Arnoldy heeft gezegd: "zal mogelijk
de wildgroei wat kunnen worden beteugeld". Als hij zou zeggen: "zou de
mogelijke wildgroei kunnen worden beteugeld", dan zou het college zich
daarin kunnen vinden.
De heer Van Amerongen heeft gevraagd hoe het staat met enkele toegezeg-
de nota's. Hij wijst erop dat reeds werd toegezegd dat de nota energie-
besparing nog in 1978 zal komen en dat de nota isolatie gemeentelijke
gebouwen in 1979 aan de orde zou kunnen worden gesteld.
Spreker deelt mede dat het in de bedoeling ligt dat de nota energie-
besparing in het voorjaar van 1979 op tafel komt en dat er ook ernstig
naar zal worden gestreefd medio 1979 de nota isolatie gemeentelijke ge-
bouwen ter tafel te hebben. Dat de nota energiebesparing er nog niet is
houdt verband met het feit dat er een groot aantal andere zaken is af-
gekomen op de mensen van wie primair verwacht wordt dat zij een eerste
aanzet zullen geven voor deze nota. Spreker wijst onder andere op de
c.a.i., die met name extra veel werkzaamheden met zich heeft meegebracht.
De heer Van Amerongen heeft zijn tevredenheid uitgesproken over het feit
dat nu voor het eerst een echt begin is gemaakt met een beschikken over
de gemeentelijke reserves, in casu dus het onttrekken van 1 miljoen gul-
den aan de reserve voor de sektor gasvoorziening voor het plegen van
extra afschrijvingen. Spreker merkt op dat deze onttrekking toch niet
helemaal voor het eerst geschiedt. Dat is in het verleden ook het geval
geweest bij het gebouw van het gemeentelijk technisch bedrijf en zeifs
in een nog vroeger verleden voor een deel bij het realiseren van de
nieuwbouw van het raadhuis.
De heer Van Amerongen heeft verder gesproken over strukturele rekemng-
overschotten en heeft naar de oorzaak daarvan gevraagd. Spreker acht
het nog de vraag of gesproken kan worden van strukturele overschotten.