3e afd. 1 deceiaber 1978 128 b. onqebouwde eigendonmen, welke deel uitmaken van de op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (stb.63) aanqewezen landgoederen, met uit- zondering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen; c. natuurterreinen, waaronder beqrepen duinen, heidevelden, zandver- stuivingen, moerassen en plassen, benevens bosgronden geregistreerd bij het bosschap; d. onroerende goederen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de pu- blieke dienst van de gemeente, met dien verstande, dat voorzover deze geen eigendom zijn van de gemeente wel de in artikel 1, letter b, eerste lid, bedoelde belasting wordt geheven; e. straatmeubilair, waaronder wordt verstaan alle zodanige gebouv/de eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het pubiiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstaliaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken, palen; f. piantsoenen, parken en waterpartijenbij de geneente in eigendom of beheer; g. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria met hun qebouwde en ongebouwde aanhorigheden; h. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, zoals viaducten, aguaducten, bruggen, tunnels en sluizeri; i. waterverdedigings- en v/aterbeheersingswerken, zoais bemalingsin- stallaties, waterkeringen en andere kust- en oeververdedigingswerken; j. rioleringswerken en rioolwaterzuiveringsinstailaties met hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, bij een publiekrechteriijk lichaam in eigendom of beheer. Wijze van belastingheffing. Artikel 8. De belastirigen worden geheven bij wege van aanslag. Tenaamstellinq. Artikel 9. Indien met betrekking tot eenzelfde onroerend goed, hetzij ingeval van gelijksoortig gebruik meer dan êén gebruiker, hetzij meer dan één genot- hebbende krachtens zakelijk recht kan worden aangewezen, wordt de aan- slag gesteld ten name van een van hen met toevoeging van de afkorting "c.s". Verzoek om uitreiking aangiftebiljetten. Artikel 10. 1. De belastingplichtige, aan wie niet in de loop van het belasting- jaar een aanslag is opgelegd en evenmin een aangiftebiljet is uitge- reikt, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van het be- lastingjaar bij burgemeester en wethouders of een door hen aan te wijzen ambtenaar, een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1978 | | pagina 52