van het lokaal bestuur is maar dan gebundeld. Als de provincie straks
taken zou gaan overdragen aan het gewest en het gewest accepteert die,
dan zou men kunnen vragen of de onderscheidene gemeenten daar dan eerst
nog over moeten oordelen of men zo'n taak die overgedragen wordt al dan
niet moet accepteren. Persoonlijk meent spreker van niet. Als gevormd
gewest aanvaardt men die taak. En als men dan zegt dat dit op datzelfde
moment een vierde bestuurslaag is, dan meent hij dat dit niet zo is.
Punt 5 in de nota van het college wijkt af van de gemeentelijke reaktie.
De kern is: ja of neen mini-provincies. Spreker vindt het niet juist te
stellen dat de zaak anno 1978 hetzelfde ligt als in 1975, die geluiden
heeft hij ook in de Kennemerraad gehoord. Met name bij een voorstel in-
gediend door de C.D.A.-fraktie in de Kennemerraadwerd van andere kan-
ten gevraagd welke feiten er nu zijn om op dit punt zo af te wijken van
1975, want die feiten zijn er niet. Spreker is het daar niet mee eens
omdat er na de brief van minister Wiegel, die toch de bodem is waarop
deze reaktie aan de raad gevraagd wordt, een duidelijk verschii is.
In 1975 was aan de orde 24 kleine provincies en niet anders. Toen daar
op dat moment over gediskussieerd werd kon spreker er mee instemmen dat,
toen direkt de mening gevraagd werd over deze 24 mini-provincies, men
dan zou zeggen: dan is een provincie Kennemerland zoals die toen nog op
de kaart en in de stukken stond natuurlijk een zaak waar men als Kenne-
merraad voor moest staan. Maar de situatie is wezenlijk veranderd. Hij
vindt het thans niet reëei meer te denken aan 24 kleine provincies.
Wel is reëel wat in de brief van minister Wiegel staat: 17 provincies.
Als men dat als reëel uitgangspunt neemt dan vindt hij het niet juist,
zoals in de Kennemerraadnu nog te zeggen allereerst te streven naar
de mini-provincie Kennemerland en als dat niet lukt dan ëên HOord-HoI-
land. In dat opzicht nieent spreker dat de heer Arnoldy een ietwat af-
wijkend standpunt heeft ten opzichte van het col1egevoorstelSpreker
meent dat de sterkste verdediging om te pleiten voor één Noord-Holland,
de grote problematiek is die ligt tussen Amsterdam met alles wat daar
speelt - havens, luchthaven- en de problematiek die in de IJmond ligt,
met de Hoogovens, met al dan niet een voorhaven, een kontainerhaven
en wat dies meer zij. Dergelijke grote problemen hebben een zodanige
verwevenheid met elkaar dat het niet juist zou zijn daarin een deling
te maken, waardoor deze problematiek door twee instanties afzonderlijk
zou moeten worden behandeld, die met elkaar in kontakt moeten komen,
eventueel met elkaar in tegenspraak zijn en wat dies meer zij. Spreker
meent ook dat een andere deling dan een tweedeling - een driedeling -
dezelfde bezwaren inhoudt als een tweedeling, want dezelfde problema-
tiek blijft ook dan bestaan.
Of er daardoor dan toch 17 of 13 of 12 provincies moeten komen acht
spreker niet helemaal een zaak voor deze raad om zich over uit te spre-
ken. Er wordt een reaktie van het provinciebestuur gevraagd ten opzich-
te van Noord-Holland. Hij acht het daarom ook een terecht standpunt om
te pleiten voor één Noord-Holland en met afwijzing van de mini-provincie.
Er zijn natuurlijk een aantal punten te noeraen waarom een mini-provincie
ten opzichte van de gemeenten een zeker gevaar zou kunnen inhouden. Hoe
kleiner de provincie hoe groter de kans dat de taken van de gemeente
naar die kleine provincie zullen worden toegeschoven. Spreker meent dat
we er niet op zitten te wachten dat gemeentelijke taken worden doorge-
schoven naar mini-provincies of andere provincies.
Waarschijnlijk is een aantal taken te groot en te veelomvattend voor
eigen behartiging, maar daarvoor kan een sterk gewest, gedragen en ge-
stimuleerd door de deelnemende gemeenten, een duidelijke oplossing zijn.
14 decernber 1978
423