423 14 december 1978 fraktie dat evenzeer van mening is. Het is aileen niet onmogeüjk dat een tweedeling noodzakeiijk zal zijn als de decentralisatie van rijksta- ken naar de provincie een zodanige taakverzwaring zou inhouden, dat die tweedeling een gunstiger regeling zou betekenen. Zij is aileen niet bij machte om dat thans op grond van gegevens te beoordelen, maar daarom acht zij de aperte afwijzing van die deling bij voorbaat dan ook geen wenselijke zaak. De heer Van Amerongen merkt op dat de heer Arnoldy stelt dat er mo- gelijk taken van het rijk naar de provincie gaan, hetgeen een zodanige taakverzwaring zou kunnen betekenen dat dit ertoe noopt de provincie te gaan verdelen. Daarvoor heeft hij gezegd ook van mening te zijn dat de huidige taken van de provincie het noodzakelijk maken om de grootte van de provincie in wezen ongewijzigd te laten. Nu vraagt spreker zich af hoe men deze twee zaken met eikaar kan verenigen. De heer Arnoidy heeft inderdaad gezegd dat zijn fraktie met de hui- dige taken geen behoefte heeft aan een deling van de provincie. Huidige taken houdt in geen decentraiisatie van rijkstaken naar de provincie, dus geen verdergaande dan tiians het geval is. In de staatscourant van vandaag staat dat in meijuni 1979 een regeling voor decentralisatie uit de departementen volkshuisvesting en onderwijs te verwachten is. Dat zijn nogal vrij bewerkelijke pakketten. Als de provincie Noord-Hol- land deze materie voor de gehele provincie moet gaan behartigen dan houdt spreker het niet voor onmogeiijk dat dit wel kan, alleen kan hij dat thans niet beoordeien. Het zou kunnen dat deze taakverzwaring een dermate aliure gaat aannernen dat die verdeling een juiste opiossing zou kunnen zijn. Spreker stelt dit steeds veronderstel1enderwijsin dezeif- de geest v/aarop zijn fraktie haar anendement heeft geredigeerd en als reden waarom het apert afwijzen van die oplossing thans voorbarig is. De heer Van Emmerik heeft gesteld dat de Kennemerraad in ieder geval de mini-provincie voorstaat en ais dat niet zou kunnen eventueel een geheel en onaangetast Noord-Holland en zegt daarbij dat de Kennemerraad per definitie elke andere oplossing afwijst. Letterlijk luidt de redaktie van de Kennemerraad als volgt: indien om welke reden dan ook een door °ns bepleite provincie Kennemerland niet tot stand kan komen, dan ver- dient het de voorkeur de provincie Noord-Holland in zijn huidige vorm te handhaven. Duidelijk is in ieder geval - ook de minister erkent dat door te spreken over de noodzaak van zogenaamde hulpstrukturen - dat zo- wel bij handhaving van de huidige provinciegrenzen als bij een tweede- ling van Noord-Hollandde behoefte aan een krachtig samengesteld Ic- kaal bestuur aanwezig blijft. Daar heeft sprekers fraktie ja op gezegd, want zo is het precies. Als de Kennemerraad een voorkeur uitspreekt voor een provincie Kennemerland, een tweede voorkeur uitspreekt voor de ongewijzigde provincie en in derde instantie de mogelijkheidde onver- mijdelijkheid zelfs, al is het contre coeur, ervaart en aanvaardt en be- schrijft en toelicht van een tweedeling, dan is er voor spreker als lid van de Kennemerraad geen aanleiding om op die grond tegen het standpunt van de Kennemerraad te stemmen, want voor zijn fraktie was in die funk- tie het krachtig samengesteld lokaal bestuur de basis waar zij behoefte aan heeft; dat was het grondvlak voor het Kennemer-gewest. De heer Van Amerongen heeft spreker toegesproken in die geest als zou hij uitzonderlijk voorzichtig zijn met uitspraken van de heer Hiegel. Spreker verwijst de heer Van Amerongen naar hetgeen hij in eerste in- stantie heeft gezegd in de kritiek op het stuk van de heer Wiégel. Hij heeft daar nogal krachtig stelling genomen tegen de brief van 22 mei 1978,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1978 | | pagina 18