22 februari 1979 4g
dat men het personeelsbeleid moet voortzetten. Als er dan eennaal een
bes lissing genomen is over een heroverweging dan heeft men alle kans
- juridisch is daar niets op tegen, het ambtenarenreglement geeft daar
alle ruimte voor - oin iemand alsnog te ontslaan.
De opnerking van de wethouder dat voor betrokkene geen verslechtering
îs opgetreden vindt spreker in dezelfde lijn liggen als de opnerking
van de fraktievoorzitter van de V.V.D., die sprak over een status quo.
Als men weet dat men iets krijgt waar men recht op heeft en men krijgt
het dan niet, dan is dat een versiechtering en zeker geen handhavinq
van de bestaande toestand.
De heer Van Emmerik heeft een aantal vragen gesteld waarvan hij ge-
zegd heeft dat ze voor de oordeelsvorming van zijn fraktie belangrijk
waren. De toezegging van de wethouder betreffende de afvloeiingsrege-
nng, die wel degelijk met deze zaak te maken heeft, doet zijn fraktie
deugd
Omtrent de motie wil spreker zich eerst met zijn fraktie beraden.
,De heer Arnoldy merkt op dat de heer Borghouts sprekers woordals
hij het heertover promotie van de status tijdelijke dienst naar vaste
aansLSlling niet als zodanig accepteert en dus als een gevolg daarvan
ook de door spreker genoemde status quo-positie niet aanvaardt.
Als dat dan al zo is, als er dan in feite geen wezenlijk verschil be-
staat tussen een tijdelijke dienstbetrekking en een vaste aanstellinq
dan zou voor spreker aileen het derde alternatief hebben gegolden, na-
mehjk ontslag en dat is hetgeen hij geheel niet gewenst heeft.
Anders komt men terecht, waar de heer Borghouts over spreekt, bij de
formele arbeidsrechtelijke verhouding. Immers tijdelijke dienst, zo zegt
ij, mondi. automatiscn uit in een vaste aanstelling op grond van het
ambtenarenreglement. Spreker neent dat dit element niet in diskussie
wasHet ging er aîleen om welk beleid in deze het neest aangewezen en
verkiesIijk zou zijn, zonder in wezen schade toe te brengen aan de posi-
tie van betrokkene en daarbij recht te doen aan de intentie van de raad
met betrekking tot heroverweging. In dit kader heeft spreker zijn be-
toog gehouden en dan vindt hij van de drie mogelijkheden het bevriezen
van de bestaande situatie voor enige tijd de beste. Die tijd is overi-
gens slechts ongeveer twee naanden, zodat dit toch niet zo'n overdre-
ven uitstel van een zekerheidspositie van een medewerker was.
De heer Borghouts zegt dat ook een kort uitstel gevolgen heeft, zo-
als ook de heer Arnoldy kan weten uit de door het colleqe qestuurde
brief terzake.
De voorzitter schorst de vergadering te 20.54 uur en heropent deze
te 21.25 uur.
De heer Van Emmerik merkt op dat het hier in casu gaat on een uit-
stel van de beslissing, het is een aangehouden beslissing. Het is een
besluit van het college, waarvan men zich kan afvragen of het college
in redeIijkheid tot deze beslissing had kunnen komen. Zijn fraktie
vindt dat in de gegeven omstandigheden dit besluit gebillijkt kan wor-
Wethouder Reeringh merkt op dat de heer Borghouts enkele opmerkir.qen
heeft gemaakt over het recht dat hier al of niet aan de orde zou zijr
geweest. Spreker benadrukt dat hij zich houdt aan wat hij in eerste in-
stantie heeft gezegd. Hij beseft dat de lijn tussen het formeel juri-
disc.ie aspekt en het beleidsaspekt wel eens moeilijk te trekken is, maar