2. Brandbaar materiaal mag niet zodanig zijn aangebracht, dat het door
de hitte van het stooktoestel tot ontbranding komt.
3. Houten balken nabij rookkanalen moeten zodanig zijn aangebracht
of geraveeld dat er tussen het hout en de buitenkant van de wand
van het rookkanaal een ruimte van ten minste 50 mm aanwezig is.
4. Loze kanaalgedeelten van rookkanalen moeten ter plaatse van eike
balklaag of vloer zijn gedicht.
5. $et stookgat van een rookkanaal moet in een ruimte, waarvan het
plafond of de bovengelegen vloer uit brandbaar materiaal bestaat,
ten minste 0,50 m onder dat plafond of die vloer zijn gelegen.
6. Kappen en andere afdekkingen van uitmondingen van rookkanalen
moeten van onbrandbaar materiaal zijn.
7. De vloer ter plaatse van een stookgat, dat zich op minder dan m
boven die vloer bevindt, moet, aansluitend tegen de wand ter
breedte van ten minste 0,60 m en reikende tot ten minste 0,60 m
vöör het stookgat, uit onbrandbaar materiaal bestaan.
8. Binnen een afstand van 0,30 m vanaf een stookgat mag slechts on-
brandbaar materiaal zijn toegepast.
9. Rookkanalen van open haarden moeten van een vonkenvanger zijn
voorzien.
10. Nadere eisen kunnen worden gesteid aan de constructie van open
haarden in verband met de brandveiligheid.
ARTIKEL 218
Van artikel 218 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Verloop en doorsnede van gasafvoerkanalen
1. Gasafvoerkanalen voor natuurlijke afvoer van verbrandingsgasscn
moeten een verticaal verloop hebben.
Niet van toepassing is deze eis op gasafvoerkanalen die geen deel
uitmaken van gecombineerde gasafvoerkanalen alsmede op het
hoofdkanaal van een gecombineerd gasafvoerkanaa! boven de uit-
monding van het bovenste nevenkanaal, mits de versleping geen
grotere afwijking dan 30° van de verticaal heeft.
2. In de in lid 1 bedoelde gasafvoerkanaien mogen geen plotselinge
20