verwijdingen of vernauwingen voorkomen. De uitmonding van een nevenkanaal in een hoofdkanaal moet een vloeiend verloop hebben. 3. De doorsnede van gasafvoerkanalen die geen deel uitmaken van ge- combineerde gasafvoerkanalen moet ten minste 1,5 dm2 bedragen, met dien verstande dat de doorsnede 1,2 dm2 mag bedragen bij gladde uitvoering van de wanden en ronde vorm van de doorsnede. De kleinste afmeting van de doorsnede mag niet kleiner zijn dan 100 mm en niet kleiner dan 1/3 van de grootste afmeting. 4. Het hoofdkanaal van gecombineerde gasafvoerkanalen moet direct boven de uitmonding van een nevenkanaal een doorsnede hebben van ten minste n dm2. Hierin is n het aantal nevenkanalen dat bene- den de beschouwde doorsnede in het hoofdkanaal uitmondt. Het hoofdkanaal mag nergens nauwer zijn dan een nevenkanaal. De doorsnede van het deel van het hoofdkanaal, waarin zich een aan- sluitgelegenheid voor de afvoergassen van een gastoestel bevindt, mag niet minder dan 1,5 dm2 bedragen. 5. De doorsnede van een nevenkanaal van gecombineerde gasafvoer- kanalen moet ten minste 1 dm2 bedragen. 6. Naclere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot: a. het verloop en de doorsnede van gasafvoerkanalen, indien de verbrandingsgassen mechanisch worden afgevoerd; b. de beperking van geluidhinder, indien de verbrandingsgassen mechanisch worden afgevoerd; c. de doorsnede van gasafvoerkanalen voor natuurlijke afvoer van verbrandingsgassen, indien de belasting van de er op aangesloten toestellen daartoe aanleiding geeft. Bij het stellen van de onder a. en c. bedoelde nadere eisen wordt NEN 1078, uitgave 1976, als richtlijn aangehouden. ARTIKEL 219 Van artikel 219 worden het opschrift en de tekst vervangen door: Uitmonding van gasafvoerkanalen 1. Een gasafvoerkanaal moet, zo nodig voorzien van een GIVEG-kap, ten opzichte van het dak waar het doorheen is gevoerd op een zoda- 21

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1979 | | pagina 39