33
28 februari 1980
voor de verschi11ende standpunten. Natuurlijk gaat het bij deze aangele-
genheid om een allereerste aanzet. Het is een vertaling van maatschappe-
lijke ontwikkelingen die zich duidelijk hebben afgetekend, zich nog afte-
kenen en die in de toekomst nog meer gemeengoed zullen worden dan thans
al het geval is. Maatschappelijke veranderingen in deze sfeer verdienen
natuurlijk waar dat relevant is een formele regeling. Hij vraagt dus be-
grip voor het feit dat hier positief gewaardeerd dient te worden dat er
door het Centraal Orgaan getast wordt. Aan de andere kant kleven aan die
eerste zoekende opstelling nog een aantal feilen en manco's, maar men mag
in redelijkheid verwachten dat op grond van het overleg dat hierover inde
toekomst nog plaats zal vinden, nadere uitkomsten en wellicht bevredigen-
der definitieve regelingen zullen worden gevonden.
In antwoord op de vraag waarom het aantal tot twee relaties is beperkt,
zegt spreker dat de heer Borghouts in feite al het antwoord daarop heeft
gegeven en waar spreker zich zuiver op pragmatische gronden bij zou kunnen
aansluiten, omdat thans een uitwerking van een ander model praktisch nog
niet haalbaar blijkt. Een discrepantie met betrekking tot andere groepen,
die uit meer personen bestaan - spreker denkt dan onder andere aan de huis-
vesting - is een zaak waarvan het niet onlogisch is dat die zich nog verder
zal moeten uitkristal1iseren.
De erkenning van relaties die alleenstaanden hebben, lijkt spreker persoon-
lijk geen eenvoudige zaak. Het inschatten van de merites van de waarde van
relaties die mensen met elkaar hebben en die te kaderen in een formeie lijst,
is iets waarbij msn al snei in de sfeer van de privacy komt en om dat te
formaliseren is niet eenvoudig. Men is daar echter mee bezig en sprekermeent
dat dit zeker ten aanzien van een eventuele voortrekkersrol wellicht niet in
de eerste plaats de taak van de gemeente is, die overigens wel het Centraal
Orgaan op de voet volgt, omdat het van mening is dat bij de afweging van de
belangen de onzekerheid ondergeschikt dient te zijn aan het belang dat ge-
hecht moet worden deze maatschappelijke ontwikkeling ook in formeîe zin te
honoreren. De juridische vormgeving is inderdaad nog wat inperfekt. De heer
Borghouts heeft erop gewezen dat de norm van gelijkstel1ing niet gehanteerd
moet worden, maar dat het gaat om de opheffing van ongerechtvaardigde ver-
schillen. Spreker denkt dat dit ook de intrinsieke waarde is van wat hier
vooriigt. Aan de andere kant is het huwelijk nu eenmaal een zo gevestigd in-
stituut in onze samenleving, dat als men wil gaan naar opheffing van onge-
rechtvaardigde verschillen, gelijkstel1ing met een instituut dat al 2000
jaar en nog veei langer in onze West-Europese samenleving ingeburgerd is,
voorshands een middel lijkt te zijn om een eerste stap te doen. In dat kader
kan men ook de opmerking van de heer Borghouts plaatsen, die bijvoorbeeld
nog wijst op de achterstelling bij overlijden van de ene partner. De andere
partner komt dan na alle andere rechthebbenden ten aanzien van een erfenis.
Spreker denkt dat dit schoonheidsfouten zijn die later nadere regeling be-
hoeven. Ook spreker acht het een goede zaak dat er niet van dwang sprake
is. Voorzover hem bekend geldt voor deze aangelegenheid dat zowel de affek-
tieve als de familierelatie op éên lijn gezet worden. De normen waaraan ge-
toetst moet worden zullen zich in de praktijk moeten ontwikkelen. Voorshands
dient uitgegaan te worden van de verklaring die door betrokkenen wordt af-
gelegd, waarbij voorshands gekoerst zal moeten worden op het beginsel van
de goede trouw van degene die de verklaring aflegt en het samenlevingsver-
band van waaruit die verklaring wordt ondertekend.
Een formele rem in dit stadium - maar dat is geen echte sanktie - op deze
konstruktie zou kunnen zijn, dat er een uittreksel uit het bevolkingsregis-
ter moet worden overgelegd, zodat er tenminste enige formele plichtpleging
aan te pas komt op grond waarvan en dat wijst de ervaring uit, gesteld mag
worden dat daarvan een zekere mate van waarborg uitgaat.