30 oktober 1980
329
vindt spreker het een wat merkwaardige vorm, dat de gemeente zijn be-
leid afhankelijk stelt van een opdracht van een onderneming.
De heer Van Emmerik vindt dat nu maar begonnen moet worden met er-
varingen op te gaan doen met de opzet zoals die hier is aangegeven. Hij
is blij met de toezegging van het college dat aan de hand van de erva-
ring op een gepast tijdstip deze zaak nog eens opnieuw in ogenschouw
zal worden genomen.
De heer Van Viijmen merkt op dat de heer Arnoldy heeft gesproken over
ongelijkheid. Spreker heeft uit zijn betoog begrepen dat die heffing al-
leen maar betrekking heeft op dat deel van de installatie van de pomp-
houder dat op gemeentegrond ligt en niet over de hele omzet. Spreker
vraagt welk onderscheid nu eigenlijk gemaakt wordt.
De heer Arnoldy vindt dat als men spreekt over beslag op de winst
van enig aftapapparaat, het op zichzelf voor de betreffende ondernemer
niet uitmaakt of het eigen grond of gemeentegrond is. Als hij alleen be-
last wordt voor de pomp die op een stukje gemeentegrond staat, terwijl
hij daarnaast nog pompen op eigen grond zou hebben, dan neemt spreker
aan dat die pomphouder zo snel mogelijk die pomp zal laten verwijderen
of doen vervangen door een dubbelpomp op zijn eigen grond. Spreker ge-
looft dat dit nu niet bepaald v;ordt nagestreefd in de geest van deze
overeenkomst.
De heer Van Vlijmen begrijpt uit de regeling dat die alleen betrek-
king heeft op dat gedeelte van de installatie dat op gemeentegrond ligt
en dat ook alleen in die verhouding precariorecht geheven kan worden.
Hij kan zich niet voorstellen dat iemand die een grote installatie heeft,
waarvan een klein hoekje op gemeentegrond ligt, 15% over het geheel moet
betaIen.
De heer Van Amerongen zegt dat de heer Arnoldy sprak over bilaterale
onderhandelngen die gevoerd zouden moeten worden. Het gaat nu over een
verhoging van het precariorecht, terwijl wij straks wat gaan doen met de
huisvui1rechten. Men zou dan konsekwent moeten zijn en dan zou men ock,
voordat men gaat praten over de huisvui1rechteneigenlijk ook eerst in
overleg moeten treden en moeten onderhandelen met alle burgers in de ge-
meente die dat reinigingsrecht zullen moeten gaan betalen.
De heer Arnoidy meent dat hier van een begripsverwarring sprake is.
Hij heeft al eerder gezegd dat er niet het minste bezwaar bestaat tegen
een trendmatige verhoging van de precario in de geest waarop precario tra-
ditioneel in ons land, zolang de precariowetgeving bestaat, wordt geheven.
Daarnaast heeft hij gesteld de behoefte aan bilaterale onderhandelingen
wanneer het betreft te verhuren of te verpachten grond met een zeer speci-
fieke bestemmirig, bijvoorbeeld met de strekking tot de oprichting van een
bedrijf waarvan kennelijk traditioneel aanvaard wordt dat het een bepaal-
de last kan dragen; maar dat is recht evenredig met en afhankelijk van het
omzetbereik dat zo'n bedrijf kan haien. Op een bepaald niveau kan men die
lasten al of niet verwerken en dat is het kriterium waarom spreker heeft
gezegd dat hier sprake is van een vorm van ongelijkheid.
Bilaterale onderhandeling met elk een die precario krijgt, is natuurlijk
bepaald niet de bedoeling van sprekers woord. Hij heeft dan ook wederom
verklaard dat die situatie voor zijn fraktie geen punt maakt. Hij wil ook
niet spreken over huisvuil in die zin dat iedereen die huisvuilrechten
betaalt, 15% van zijn gezinsinkomen daarvoor. moet afstaan.
Wethouder Baar meent dat uit de diskussie zoals die zich nu heeft ont-