117
- 105 -
4e afd.
29 oktober 1981
Hoewel dit niet uit de kaart blijkt is bij een aantal woningen een
uitbouw gerealiseerd die voldoet aan deze regeling. In deze gevallen
valt de achtergevel samen nset de van de weg afgekeerde grens van het
bebouwingsvlak
Er zijn evenwel ook gevallen waar achtergevel en van de weg afgekeerde
grens van het bebouwingsvlak samenvallen en waar deze gevel hoger dan
3.00 m reikt. Deze gevalien doen zich zeer incidenteel voor. Gezien
hun Xigging ten opzichte van andere gebouwen is het wenselijk dat aan
de achterzijde wat meer ruimte gecreëerd wordt. Dit houdt in dat de
delen van deze gebouwen dte hoger dan 3.00 m reiken in het overgangs-
recht vallen.
Waar de ruimte tussen huidige achtergevel en de op de kaart aangegeven
van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak meer dan 3.00 m is
heeft de eigenaar van het betreffende gebouw vrije keuze of hij binnen
de geldende voorschriften wil uitbouwen tot 3.00 m hoog over de hele
uitbouw of alleen over de iaatste 3.00 m. Het plan verzet zich niet
tegen deze keuzevrijheid.
"Daavb-is ware dan tevens aandacht te beeteden aan het volgende.
Uitbveidingen over de volle breedte van wcningen geven, in het
bijzonder bij blokksn van aaneengebonwde woningen die een noord-zuid-
oriëntatie hebben, gemakkelijk aanleiding tot bezwaven van omwonenden,
'vanwege mogelijke belemmering van de toetreding van zonlioht tot de
woning en/of tuin, overlast van afvoerkanalen van keukens welke in de
uitbreiding voorkomen enz.
Dit ia seker het geval als deze uitbreidingen zijn gekoppeld aan verder
toegestane erfbebouwingHoewel ook ik voorstander ben van uitbreiding
van het woonoomfortdient rmijns inziena evenwel te worden voorkomen,
dat het woongenot van de een ten koste gaat van het woongenot van de
ander. Gelet hierop verdient het mijns inziens in alle gevallen
aanbeveling, om uitbreidingen ala waarvan sprake niet te besahouwen als
een reoht zonder meer, dooh deze te binden aan een vrijetellings-
bevoegdheid van Uw College, waarbij omwonender. tevoren in de
gelegenheidwarente stelten van hun eventuele bedenkingen terzake te
doen blijken.
Blijkens deze opmerking zullen de problemen het zwaaist wegen als naast
de uitbreiding van de woning ook nog bebouwing van het erf plaatsvindt.
Om deze problemen te ondervangen is bij de regeling van de bestemming
Erf de bepaling opgenomen dat burgemeester en wethouders nadere eisen
kunnen stellen aan de plaats en de hoogte van de bebouuing, indien deze
over een lengte van raeer dan 2.00 m op de erfscheiding of binnen een
afstand van 2.00 m daarvandaan wordt gebouwd (artikel 14 lid 5).
Deze regeiing is doelmatiger dan de door de Inspecteur voorgestelde
regeling, waarin in al le gevallen voor u.itbreiding van bestaande
bebouwing een vrijstelling wordt geëist. Hinder voor de naastwonende is
immers met name te verwachter. wanneer in de erfscheiding of in de
onmiddelijke nabijlieid daarvan wordt gebouwd.