4e afd. 29 oktober 1981 117 5a. De breedte van een doorgang voor motorvoertuigen moet ten minste 3.00 m bedragen en mag ten hoogste 5.00 m zijn, terwijl de vrije hoogte daarvan - indien overbouwd - ten minste 3.80 m moet bedragen. b. De breedte van een voetgangersdoorgang moet ten minste 3.00 m be- dragen en de vrije hoogte daarvan - indien overbouwd - moet ten minste 2.50 m bedragen. 6. Op de in lid 1 bedoelde gronden gelden de navolgende nadere be- palingen: a. gebouwen ten dienste van detailhandel alsmede gebouwen ten dienste van dienstverlenende bedrijven en bedrijven als bedoeld in lid 1 on- der d, mogen uitsluitend op de begane grond gelegen zijn; b. per detaiIhandelsvestiging, dienstverlenend bedrijf en bedrijf als bedoeld in lid 1 onder d mag niet meer dan 300 m2 bedrijfsvloer- opppervlakte in gebruik zijn. 7ai. Indien de voorgevelbreedte van ten tijde van het van kracht worden van het plan bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen als bedoeld in lid 1 onder c tot en met h meer bedraagt dan 10.00 m mag deze voorgevelbreedtein afwijking van het bepaalde in lid 4 onder h, als maximaal toelaatbare voorgevelbreedte worden aangehou- den. b. Detailhandelsvestigingen, dienstverlenende bedrijven en bedrijven als bedoeld in lid 1 onder d zijn, in afwijking van het bepaalde in lid 6 onder a, ter plaatse waar op de kaart de nadere aanwi i zina A is ingeschreven, tevens op de niet op de begane grond gelegen bouw- lagen toelaatbaar. c. Indien de bedrijfsvloeroppervlakte van een ten tijde van het van kracht worden van het plan bestaande detailhandelsvestiging, dienst- verlenende bedrijven en bedrijven als bedoeld in lid 1 onder d meer bedraagt dan 300 m2 mag deze bedrijfsvloeroppervlakte in afwijking van het bepaalde in lid 6 onder b, als maximaal toelaatbare bedrijfs- vloeroppervlakte worden aangehouden. 8. Burgemeester en wethouders zijn bevocgd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in: a. lid 1 onder d voor de vestiging van bedrijven welke zijn genoeind in categorie 3 van de bij deze voorschriften behorende Staat van In- richtingen, met dien verstande dat geen vrijstelling mag worden ver- leend, dan nadat van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van'de vrijstelling geen bezwaar hebben; b. lid 1 onder d voor de vestiging van bedrijven welke naar aard en invloed van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijven ger.oemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van Inrichtingen, met dien verst.ande dat geen vrijstelling mag wor- den verleend, dan nadat van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen be- zwaar hebben; - 20 - ii i*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1981 | | pagina 56