- 30 -
4e afd.
29 oktober 1981
117
Artikel 14 Erf (E)
1De gronden met de bestemming erf zijn bestemd voor:
a. erven bij de gebouwen op de aangrenzende bebouwingsstrook;
b. paden, die noodzakelijk zijn voor een goede bereikbaarheid van de
erfbebouwing
c. gedeelten van woonhuizen behorende tot en aangebouwd aan de
woonhuizen op de aangrenzende bebouwingsstrook;
d. autoboxen, bergplaatsen en andere niet voor bewoning bestemde
bijgebouwen die verband houden met de bestemming van de in de
aangrenzende bebouwingsstrook gelegen gronden;
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die verband houden met de
bestemming van de in de aangrenzende bebouwingsstrook gelegen
gronden.
2. De ingevolge lid I toelaatbare bouwwerken mogen uitsluitend worden
gebouwd met inachtneming van de op de kaart en de hierna gegeven
aanwij zingen:
a. indie.n zich op de aangrenzende bebouwingsstrook op de begane grond
wocnhuizen bevinden, mag van de oppervlakte van de in lid 1
bedoelde gronden per woonhuis ten hoogste 3ÛZ - met een maximum van
30 m2 - worden bebouwd, met dien verstande dat hierop in mindering
wordt gebracht de oppervlakte van autoboxen en bergplaatsen die;
zich bevinden op de gror.den met de in de artikelen 6, 7, 8, 10 en II
ger.oemde bestemmingen;
bindien zich op de aangrenzende bebouwingsstrook op de begane grond
geen woonhuizen bevinden, mag van de oppervlakte van de in lid 1
bedoelde gronden per detailhandelsvestiging, kantoorvestiging,
dienstverlenend bedrijf en bedrijf als bedoeld in artikel 6 lid 1
onder d ten hoogste 75% worden bebouwd;
c. de afstand van de gebouwen tot de boveninsteek van een waterlcop
moet ten minste 2.00 m bedragen;
d. de hoogte van erfafscheidingen inag ten hoogste 2.00 m bedragen.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen
van het bepaalde in lid 2 onder a voor:
a. het vergroten van de maximaal toelaatbaar te bebouwen oppervlakte
ten behoeve van de bouw van praktijkruimten behorende bij een
eengezinshuis op de aangrenzende bebouwingsstrookinet dien
verstande dat:
1 per eengezinshuis de gezamenlijke vloeroppervlakte van de
praktijkruimten op de in lid I bedoelde gronden en op de
aangrenzende gronden met de bestemming centrumvoorzieningen,
woondoaleinden, woondoeleinden en detailhqndel of woondoele'inden
en kantoren ten hoogste 75 m2 mag beslaan;
2. van de bij een eengezinshuis behorénde gronden met de in lid 1
bedoelde bestemming ten hoogste 40% mag worden bebouwd;
b. het vergroten van de maximaal toelaatbaar te bebouwen oppervlakte,
met dien verstande dat:
Ivrijstelling uitsluitend mag worden verleend ten behoeve van de
bouw van aanbouwen aan de zijgevel van een eindwoning;