233
digste te realiseren. Dat dit inderdaad gebeurt hoopt de C.D.A.-fraktie
van harte.
De C.D.A.-fraktie heeft altijd pai gestaan voor rondwegen om de gemeente;
tot het laatst hebben we het Haringbuistracé nog verdedigd. Jammer genoeg
1s daar nu geen aparte intentie over opgenomen.
De omloopsnelheid van raadsleden, waar mijn voorganger, de heer Van Emme-
rik, in 1978 gewag van maakte (er waren er toen nog maar 9 over uit 1974)
is gelukkig wat afgenomen. 12 gezichten, die in 1978 aantraden, zien we
vandaag terug, dus een totaal verlies van 9 over de afgelopen periode.
Het C.D.A. levert met 5 een fors aandeel daarin; groter dan ooit. Van het
goede te veel zouden we net als 4 jaar geleden kunnen zeggen.
De redenen van het terugtreden zijn verschillend en zeer'acceptabei
Tocb is bij enkelen een te zware belasting door het raadswerk mede oor-
zaak. Dat hebben we heiaas niet helemaal in de hand, kunnen we zeggen.
Toch zijn we er met ons ailen bij en kunnen, zonder afbreuk te doen aan
onze taak, onszeif misschien wijze beperkingen opleggen.
Het komt niemands gezondheid ten goede als we van 19.30 uur tot soms over
twaalven vergaderen, nadat we overdag ai gewerkt hebben. Vergaderen na
elven moest eigeniijk verboden worden. In onze fraktie zitten siechts
3 leden mettenminste 4 jaar ervaring. Ik vraag de raad wat consideratie
met de andere 3. De onderhandelingen over het aantal v/ethouders en de
zetel verdel ing heeft, zoals verv/acht, weinig diskussie opgeleverd.
Wij stelien namens de C.D.A.-fraktie volgaarne kandidaat de heer Siben
Baar.
De portefeuii1everaeling horen we zo dadelijk ongetwijfeld van het nieuw
benoemde college en dat zäl na de onderhandelingen die daarover gevoerd
zijn, naar wij aannemen, geen verrassingen meer opleveren.
Tenslotte vraagt de C.D.A.-fraktie Gods beste zegen over de werkzaamhe-
den, die haar de komende 4 jaar zijn opgelegd."
De heer Borghouts"Mijnheer de voorzitter. Door de jaren heen wordt
in progressieve kringen gediskussieerd over de vraag of de progressieve
politieke partijen in hun werkzaamheden de nadruk moeten leggen op het
parlementaire of het buiten-parlementaire werk.
Bet antwoord daarop is per partij niet geheei gelijk en versch-ilt ook in
de tijd en omstandigheden. Maar altijd wordt het antwoord bepaald door
twee dingen. Het eerste is de inschatting die men heeft over de wijze
waarop met de meeste kans van slagen veranderingen in de samenleving wor-
den bereikt, anders gezegd door de inschatting die men heeft over de wij-
ze waarop de grootste macht kan worden bereikt. De tweede is de noodzaak
geloofwaardig te blijven tegenover de kiezers, anders gezegd, het program-
ma van een partij moet voldoende worden uitgevoerd, als er bestuursver-
antwoordeiijkheid wordt gedragen. Het is in.die diskussie geweest dat
Roel van Duyn destijds zijn twee handen theorie ontwikkelde, die erop nee>-
kwam dat het parlementaire en het buiten-parlementaire werk in elkaars
verlengde liggen en elkaar moeten ondersteunen. Spanningen zo zei hij, zuT
len daarbij wel optreden, vanwege verschil in verantwoordelijkheid van de
organen van een partij onder wier leiding de verschillende werkzaamheden
moeten worden uitgevoerd. Maar daaruit de konklusie te trekken dat het
daarom maar twee gescheiden circuits moeten zijn, gaat te ver. Een volks-
vertegenwoordiging die los staat van de bewégingen in de samenleving,
stelt daarmee haar gezag ter diskussie. De maatschappij wordt niet alleen
în de raadzaal of het parlement gemaakt en volgens sommiqen zelfs niet in
de eerste plaats.
Het was naar mijn mening die konstatering die Den Uyl bracht tot zijn rede
7 september 1982