358
25 november 1983
de ontwikkeling moet beginnen, dat is de gevoeligheid. Dat betekent dus
dat het college de raad omtrent deze zaak van tijd tot tijd nader zal
inlichten.
Vraag 24.
Mevrouw Karssen zegt dat haar fraktie ten aanzien van de woonnota die
in 1980 is opgesteld twee vragen heeft. gesteld: of het college bij zijn
beleid nog uitgaat van de voormalige beleidsaanbevelingen en of het col-
lege bijstelling van de nota gewenst acht gezien de huidige situatie.
In zijn antwoord geeft het college te kennen dat tot nu toe bij bijvoor-
beeld de invulling van het projekt Blekersvaart de in de woonnota neer-
gelegde beleidsaanbevelingen gevolgd zijn ten aanzien van de differentia-
tie van de woningen en vervolgens gaat het in op wat het regionaal woning-
behoefteonderzoek zo te kennen geeft.
De woonnota was destijds vooral gericht op het bepalen van de woningdif-
ferentiatie in de nieuwbouw en was gebaseerd op gegevens die uit enquêtes
en tellingen naar voren kwamenuit toekomstverwachtingen op grond van die
gegevensaangevuld met ramingen en bovendien gezond verstand. Het ken-
merkende van die nota was dat er werd uitgegaan van een normatieve woning-
behoefte. De term "normatief" verwees naar het feit, dat de behoeften wer-
den bepaald vanuit beleidshalve opgestelde normen, zoals er gesteld werd
en niet waren afgeleid uit de enquêtes. Daarbij werd toen opgemerkt dat
het ideaal zou zijn geweest bij de bepaling van het woningbeleid te kun-
nen uitgaan van de wensen van hen die een woning nodig hadden.
Maarinde nota werd toen gekozen voor een andere benadering, er werd uit-
gegaan van normen, dus niet van de wensen die er leefden maar van de nor-
men. Zo werd beleidshalve gesteld op hoeveel kamers een huishouden al naar
gelang het aantal leden dat het huishouden telde recht zou hebben.
Hier ligt voor haar fraktie een knelpunt. Destijds ging men uit van een
norm die beleidshalve vastgesteld werd en in het antwoord dat het college
nu op de vraag geeft baseert het zich niet op die norm maar op de woning-
behoeftewenszoals de woningzoekende die zelf beleeft. Die norm en de
wens, of de wijze waarop die wens geïnterpreteerd wordt hoeft niet persé
hetzelfde beeld te geven. Het wordt wat geîllustreerd door het antwoord
dat het college geeft op de eerste vraag van haar fraktie. Daar wordt ge-
steld dat het college zich nog steeds baseert op de in de woonnota aange-
geven beleidsaanbevelingen en dan zegt het: zoals in het Blekersvaartweg-
gebied hebben we de differentiatieverdeelsleutel aangehouden van 1:4:1.
Naar spreeksters mening is dit niet het geval. Een verdeelsleutel van
1:4:1 ten aanzien van 2-, 3- en 4-kamerwoningen zou ruwweg een verdeiings-
percentage opgeleverd hebben van zo'n 15X 2-kanterwoningeneen 70% 3-ka-
merwoningen en 15% 4-kamerwoningen. In werkelijkheid is in het programma
van eisen voor de Blekersvaartweg 25% 2-kamerwoningen60% 3-kamerwonin-
gen en 15% 4-kamerwoningen aangehouden. In dit geval zijn er op zo'n
400 woningen aan de Blekersvaartweg 100 2-kamerwoningen250 3-kamerwo-
ningen en had men de verdeelsleutel zoals die eerst was gebruikt, dan
zouden er 70 2-kamerwoningen gekomen zijn en 280 3-kamerwoningen. Het is
een toch niet onbelangrijke verschuiving ten gunste van het aantal 2-ka-
merwoningen dat ten koste ging van het, ook volgens het antwoord, zo
broodnodige aantal 3-kamerwoningen
Nu kan dat op zich natuurlijk wel verklaard worden door het feit dat de
kategorie woningzoekenden voor een heel groot deel - voor een 80% zegt
het WiIma-onderzoek - uit één- en tweepersoonshuishoudens bestaat.
Ook hier wringt de schoen.