4e afd. 28 juni 1984 66 -82- ming is verwezenlijkl, nu daarop een aanmerkelijk deel van een bedrijfshal is gebouwd, die overigens is opgericht op een stuk grond met een andere bestemming.1 In een arrest van het hof te Amsterdam van 30oktober 1975 wordt overwo- gen dat ook reeds van een verwezenlijkte bestemming kan worden gespro- ken, indien eengebouw strijdig met de aan de grond gegeven bestemming is opgericht, doch de grond daarvöör in overeenstemming met de gegeven bestemming in gebruik was;2 c. Is een gebouw tot stand gekomen met toepassing van artikel !9vandeWet op de Ruimtelijke Ordëning en artikel 50, lid 8, van de Woningwet, dan is het gebruik van dat gebouw in strijd met artikel 352, lid I, wanneer dit plaatsvindt buiten de grenzen aangegeven of geïmpliceerd in de beschik- kingen krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en ar- tikel 50, lid 8, van de Woningwet.3 Lid 2 Deze bepaling heeft geen planologische, maar alleen een bouwkundige beteke- nis. Wanneer constructie en inrichting van een gebouw toelaten dat dit gebouw voor verschillende bestemmingen wordt gebruikt, dan verbiedt artikel 352, lid 2, een dergelijk gebruik niet.4 Lid 4 Ten aanzien van deze vrijstellingsmogelijkheid kan het volgende worden op- gemerkt: a. Zij mag niet worden gebruikt om voor een omvangi ijk gebied een einde te maken aan de mogelijkheid dat gebied te gebruiken overeenkomstig de be- stemming. Op die manier zou men immers vooruitlopen op een bestem- mingswijziging, die volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening alleen op de in deze wet aangegeven wijze kan worden bewerkstelligd. Dit geldt te meer nu de anticipatiebevoegdheid van burgemeester en wethouders ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening juist is gebonden aan een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten.5 b. De gemeente is verplicht vrijstelling te geven wanneer strikte toepassing van artikel 352, lid 1, er op zou neer komen, dat het meest doelmatige ge- 1. Zie IIR 1973-03-01, Bouwrecht 1974, blz. 527, met noot Crince le Roy, NJ 1974, nr. 234, met noot W. F. Prins. 2. Zie Bouwrecht 1976, blz. 317. 3. ZieHR 1975-10-10, Bouwrecht 1975. blz. 809. NJ 1976, nr. 107, mel noot W. F. Prins. 4. ZieHR 1974-06-28, Bouwrecht 1974, blz. 666, met nool Crince le Roy, NJ 1974, nr. 401met noot W. F. Prins. 5. Zie HR 1974-03-29, Bouwrecht 1974, blz. 607, met noot A. R. Bloembergen, NJ 1974, nr. 344, met noten W. F. Prinsen G. J. Scholten. Zieook Afd. R.spr. 1981-03-20, AB 1981, nr. 430, Verg. ook NG 1982. blz. S201/203.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1984 | | pagina 219