Heemstede, 21 augustus 1984.
Aan de raad,
Volgens nr. 38 van de beleidsintenties en afspraken betreffende de
lopende bestuursperiode van uw raad moet onderzocht worden of naast
het eiement van de openbare orde, ook andere elementen een roi moeten
spelen bij het al dan niet geven van ontheffingen van het verbod tot
het innemen van standpiaatsen aan de openbare weg; hierbij wordt bij-
voorbeeld gedacht aan het aspekt van een evenwichtige brancheverde-
ling.
Het innemen van standplaatsen voor de verkoop van goederen of waren
is thans geregeld in artikel 25 van de Algemene Plaatselijke Verorde-
ning, opgenomen in het hoofdstuk "Openbare orde". Blijkens de juris-
prudentie betekent de plaatsing in dit hoofdstuk dat een weigering
van een vergunning of ontheffing tenminste mede hierin haar grondslag
moet vinden en dat er uit een oogpunt van openbare orde bezwaren be-
staan tegen het verlenen van de vergunning of ontheffing.
De Vestigingswet bedrijven 1954 verzet zich ertegen dat het behoefte-
element in het algemeen als weigeringsgrond in de standplaatsbepalin-
gen wordt opgenomen (hetzelfde geldt voor bepalingen m.b.t. ventver-
gunningen)
Naar het oordeel van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State
kan het behoefte-aspekt niet gebracht worden onder de noemer van de
openbare orde.
Dit neemt echter niet weg dat binnen de belangenafweging welke voor-
afgaat aan de beslissing, ook andere belangen, zoals het behoefte-
aspekt, een rol mogen speien. Die andere beiangen mogen bij het nemen
van de beslissing zelfs de doorslag geven. Zijn er uit een oogpunt van
openbare orde in verband met de omstandigheden van het konkrete geval
echter geen bezwaren tegen het verlenen van de vergunning of onthef-
fing, dan mag het behoefte-element niet als weigeringsgrond gehanteerd
worden.
- 1 -
4e afd.
27 september 1984 104
BELEID M.B.T. STANDPLAATSVERGUNNINGEN EN VENTVERGUN-
NINGEN (9e WIJZIGING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING)