224
26 september 1985
hebben een model waarvan men kan zeggen dat wij in ieder geval met
zekerheid een stuk winst nemen. Er zit natuurlijk een onzekere faktor
in, maar dat is iets anders dan spekuleren. De onzekere faktor is dat
we de rente-ontwikkeling tussen nu en 1991 niet kennen. Waar die zal
liggen over een jaar, over twee jaar of in 1991, dat weten we niet. En
in 1991 kan men zeggen of de winst die genomen is hoger had kunnen zijn
of mogelijk lager. Dat is de onzekere faktor die er in zit, maar spreker
gelooft niet dat men het voorstel daarom een spekulatief karakter kan
toedichten.
De heer Van Amerongen heeft opgemerkt dat de rente-ontwikkeling nu al
de neerwaartse richting ingaat. Spreker denkt dat hij gelijk heeft en
het is best mogelijk dat we over een paar maanden zeggen: waren we met
dit voorstel maar een maand later gekomen. Maar de heer Van Amerongen
weet ook wel hoe dat met deze zaken gaat. Hij kent ons leningenbeleid
heel goed en dat is gewoon deze dat we de rente-ontwikkelingen aankij-
ken en dat we op het door ons aanwezig geachte laagste punt proberen
zaken te doen. En dat weten we als de rente net weer even iets aan het
optrekken is. Dan heeft het zijn laagste punt gehad en moeten we toe-
slaan. Dat moment heeft zich enkele weken geleden voorgedaan. Op dat
moment gaat men een offerte vragen van meerdere instellingen. Men krijgt
en neemt de beste aanbieding; in dit geval de aanbieding van de Bank
voor Nederlandsche Gemeenten.
Het is een kwestie van zorgvuldigheid tussen geldleners en geldschieters
zeker wanneer het zich afspeelt in de sfeer van de overheid, om te
zeggen: wij hebben toen die offerte gevraagd, wij hebben er toen mee
ingestemd, uiteraard onder voorbehoud van goedkeuring door de raad.
Maar het is een kwestie van zorgvuldigheid dat men daar niet een week
of veertien dagen later op terug komt. Hoewel formeel de bevoegdheid
bij de raad bestaat om vanavond nee tegen het voorstel te zeggen, moet
men zich wel realiseren dat men dan niet over enkele maanden bij de
bankwereld terug kan komen voor een nieuwe offerte.
Over de opmerking van de heer De Bruijn inzake het aktiveren van het
aanvankelijke verlies wil spreker best eens praten, maar dat is geen
reden om vandaag op dat voorstel terug te komen.
Als de heer Van Amerongen zegt dat wij een overliquiditeit scheppen dan
gelooft spreker dat dit niet juist is. Het geld dat we nu lenen leggen
we vast; daar kunnen we niet aankomen en dat verbetert dus niet onze
liquide positie. De heer Van Amerongen heeft ook gesteld dat men zijn
voordeel niet zeker kan instellen. Dat heeft spreker ook erkend, maar
dat geldt ook voor de nadelen en spreker denkt dat men die beiden in
één adem moet noemen als men zegt dat de rente bij wijze van spreken in
1991 een voordeel van 1% geeft, dus spreker konstateert dat als het dan
IX is, het nadeel dan 1is. Men moet die beide dingen natuurlijk niet
los van elkaar zien. Waarmee spreker maar wil zeggen dat het zou kunnen
zijn dat men in 1991 meer voordeel zou hebben kunnen maken; het kan
evengoed zijn dat men in 1991 meer nadeel maakt. Hij denkt dat dat een
volledig verhaal is.
Overigens meent spreker dat een relatie tot de dollarkoers niet volle-
dig ontkend kan worden, die is in de praktijk en ook in het verleden
vaak genoeg gebleken. Dat neemt niet weg dat er ook dikwijls situaties
geweest zijn waarin het vrijwel onbegrijpelijk was dat de dollarkoers
zakte en desalniettemin de rente in Nederland op hetzelfde peil bleef
of zelfs steeg. Die situaties hebben zich ook voorgedaan en spreker