31 oktober 1985
De voorzitter antwoordt dat de heer Solleveld zijn instemming met dit
voorstel heeft betuigd, waarvoor het college erkentelijk is. De heer
Solleveld heeft vooral gewezen op het punt van de betrokkenheid van de
voorzitters van de verschi 1 lende gemeenteraden bij- het gewestelijk ge-
beuren. De andere sprekers hebben zich daar bij aangesloten. Voor het
college en in ieder geval voor ondergetekende is dat een belangrijk
punt geweest om dit inderdaad te bepleiten, die q.q. situaties zijn
nooit zo erg fraai. Het heeft iets starrigs en iets steriels maar wat
zou er kunnen gebeuren als straks de tekst zou worden aangenomen die
een dergelijke q.q.-situatie niet waarborgt? Dan hangt het van de ge-
meenteraad af of deze zijn burgemeester al dan niet aanwijst. Dan zou
er een situatie kunnen ontstaan waarin de burgemeesterdie in iedere
gemeente een bepaalde streng gereguleerde positie heeft, met bevoegdhe-
den maar ook met beperkingen, in de ene gemeente buiten de boot zou kun-
nen valleri en in een andere situatie zou hij een volwaardig lid van de
Kennemerraad gaan worden.
üat nu leek het college een ongewenste situatie. Het meent dat het bur-
gemeesterschap zodanig uniform is geregeld in Nederland dat een derge-
lijke uniforme behandeling zeker ook bij gewestelijke samenwerking tot
zijn recht moet komen. Juist bij gewestelijke samenwerking, omdat de re-
presentatie van de gemeente naar buiten toe juist een taak is waar de
burgemeester zich nooit aan kan onttrekken. De burgemeester zal zich
dus aan de totaliteit van de gemeente naar buiten toe nooit kunnen ont-
trekken. Er zijn natuurlijk ook wettelijke bepalingen die dat waarbor-
gen, al kunnen sommige mensen misschien zeggen dat het ouderwetse be-
palingen zijn. De vertegenwoordiging naar buiten toe hoort toch nog al-
tijd heel nadrukkelijk bij het burgemeesterschap.
Het tweede punt dat hier vari belang is, is het verschil van positie ten
opzichte van de burgemeester van Haarlem. Als er in de toevoeging van
het college gekonstateerd wordt dat de burgemeesters q.q. zouden moeten
worden aangewezen, dan moet men dat vooral ook zien in kombinatie met
de wenselijkheid die door het college van Heemstede wordt gevoeld dat de
burgemeester van Haarlem zich al helemaal niet kan onttrekken aan zijn
verantwoordelijkheid voor het gewest en omdat Haarlem als spin in het
web hier een uitermate belangrijke rol speelt; een gewest Kennemerland
zonder ilaarlem is gewoon ondenkbaar. Dus ook de burgemeester van Haarlem
zal de eigen verantwoordelijkheid, die trouwens in de loop van de tijd
zijn waarde al heeft bewezen, moeten waarmaken.
De wet gemeenschappelijke regelingen heeft nu éénmaal een bepaalde vorm
gekregen. Er is uitdrukkelijk gewild dat de burgemeester lid kan zijn
van de gewestelijke samenv/erkingsvorm. Kan zijn, er is geen verplichting
van gemaakt. Nu zegt de heer Borghouts - dat is op zich genomen wel lo-
gisch, zeker in de opvatting die in deze regionen heerst - dat hij een
streng onderscheid maakt in de burgemeestersfunktie ten aanzien van het
funktioneren van de politiek. In een raadssituatie vervult de burgemees-
ter dan weliswaar een voorzitterspositie maar. heeft hij geen stemrecht
en heeft hij in wezen een heel andere taak dan in zijn dagelijkse be-
stuursarbeid.
De inkleuring die in deze vorm van de gemeenschappelijke regeling wordt
gegeven, kiest ook uitdrukkelijk voor het politieke model van funktione-
ren waar Heemstede reeds zo'n jaar of tien goede ervaringen mee heeft.
Zou dan de beperking van het stemrecht in ieder geval moeten worden toe-
gevoegd? Dat zou best kunnen maar is niet wettelijk als zodanig geregeld.
241