139
leefmilieu centraal. Dit houdt in dat een waakzaam beleid wordt gevoerd
ten aanzien van de nog aanwezige open gebieden en de daarin plaats-
vindeu^ agrarische aktiviteiten alsmede de daarin aanwezige natuur-
lijke on landschappelijke waarden.
Daarnaast zien Gedeputeerde Staten zich echter voor de realiteit ge-
plaatst dat er vanuit de stedelijke gebieden ook in de jaren tachtig
nog ruimteklaims naar voren komen. Een deel van de ruirntelijke behoefte
zal binnen het Amsterdam-floordzeekanaalgebied gedekt moeten worden en
ten koste gaan van het landelijk gebied. ledere nieuwe ruimtevraag zal
riauwkeurig beoordeeld dienen te worden zowel op de noodzaak tot hono-
rering ervan in het streekplangebied als op de wijze waarop dat verant-
woord kan plaatsvinden.
Daartoe zijn in het streekplan enkele cent.rale principes geformuleerd:
- grote open gebieden intekt laten en riiet. versnipperen
- gebieden met natuurlijke en landschappelijke waarde zoveel mogelijk
ontzien
- rekening houden met bestaande natuurmonumenten en waardevolle stads-
en dorpsgezichten
- nieuwe stedelijke gebieden zoveel mogelijk situeren langs (liefst
bestaande) vervoersassen
- bij uitbouw van de stedelijke struktuur de plaatskeuze laten bepalen
door de mogelijkheden van het openbaar vervoer en de fiets
- bestaande weginfrastruktuur zoveel mogelijk benutten en trachten
bestaande knelpunten op te lossen
- rekening houden met de mogelijkheid van stadsverwarming
- een goede verzorgingssituatie voor de toekomstige bewoners kreëreri
ook bij tussenfasen; de bestaande stedelijke verzorgingscentra
zoveel mogelijk ondersteunen.
Volgens het streekplan kunnen deze principes worden gehariteerd bij de
afweging van potentiële bouwplaatsen.
Gesteld kan worden dat, gezien het voorgaande, in ieder geval de hoofd-
lijnen van het streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied zijn gevolgd
en wel om de volgende redenen:
1. Het betreft slechts een geririge uitbreiding en moet worden gezien
als een afronding van het bestaande woorigebied.
De bebouwing zal qua maat, schaal en karakter hierop worden afge-
stemd.
2. Het UW II-gebied bezit een relatief geringe landschappelijke waarde.
De toekomstige opzet van het UW II-gebied zal zodanig zijn dat de
grote landschappelijke waarden van het omringende gebied zoveel
inogelijk wordt gehandhaafd. Bij de verkaveling zullen de bestaande
strukturen van het. terrein zoals de houtwal en de waterlopen zo-
veel mogelijk worden gehandhaafd en zo niogelijk worden geïntegreerd+
in ae toekomstige struktuur.
Daarnaast is gekozen voor een op de plaatselijke situatie toege-
spitste begrenzing van het toekomstig woongebied.
Verder zal het toekomstige grondgebruik als woongebied niet of
nauwelijks schadelijk zijn voor de natuurwetenschappelijke waar-
den van het omliggende gebied.
- 51 -
4e afd.
19 december 1985