139
In wezen komt deze opmerking er op neer dat gepleit wordt voor een maxi-
male bouwhoogte.
Daartoe dient opgemerkt te worden dat de goothoogte meer nog dan de bouw-
hoogte doorslaggevend is voor de ruimtelijke beleving van een gebouw.
De overschrijding van deze goothoogte in de vorm van over- c.q. aankap-
pingen, trappenhuizen, liftkokers en dergelijke, welke uiteindelijk de
bouwhoogte bepaalt, is zeer afhankelijk van de architektonische inten-
ties welke aan het betreffende bouwwerk zijn toegedacht in relatie tot
de omgeving. Op de architektonische merites van het bouwwerk is echter
het welstandstoezicht van toepassing.
Stellig zullen er zich gevallen voordoen waar overwegingen van stede-
bouwkundige aard bij de afweging een rol spelen. Aan deze gevallen dient
bijzondere aandacht te worden besteed.
Het voorgaande betekent dat de goothoogte als de maximaal toelaatbaar
"ervaarbare" hoogte dient te worden beschouwd.
"Voor silo's dient een grotere hoogte te worden toegestaan dan de krach-
tens artikel 17 lid 3 sub d toegestane hoogte van 6.00 m".
De hoogte van silo's is, gezien het gestelde op bladzijde 20 van de
"Richtlijnen voor het ontwerpen van bestemmingsplannen voor landelijke
gebieden in Noord-Holland" teruggebracht tot 6.00 m. Daarnaast is een
vrijstel1ingsbevoegdheid van B W opgenomen (zie artikel 17 lid 15
sub b)Met vrijstelling is een hoogte van 9.00 m mogelijk.
"De in de artikelen 24 respektievelijk 25 lid 5 omschreven bevoegdheden
bieden mogelijkheden om van de in de betreffende artikelen gegeven re-
gels af te wijken".
De in lid 5 omschreven bevoegdheden hebben alleen betrekking op de in het
uitwerkingsplan te geven voorschriften en niet op de bij de globale be-
stemmingen gegeven voorschriften. Krachtens artikel 24 respektievelijk 25
lid 2 werken B W de in lid 1 bedoelde bestemming uit waarbij zij het
bepaalde in het betreffende artikel in acht nemen.
Wordt artikel 24 resp. 25 lid 5 niet in het bestemmingsplan opgenomen
dan leidt dit er toe dat de nodige flexibiliteit in de vorm van beide
bevoegdheden niet kan worden bereikt. Artikel 15 W.R.0. bepaalt namelijk
dat deze bevoegdheden uitdrukkelijk aan B W moeten worden verleend.
Overigens zijn ter verduidelijking de betreffende artikelen aangevuld
met de volgende zinsnede: "en overigens met dien verstande dat de in lid
1 tot en met 4 gegeven bepalingen in acht worden genomen".
"De in artikel 26 lid 4 resp. artikel 28 lid 3 opgenomen mogelijkheid
voor belanghebbenden om schriftelijk bezwaren in te dienen is overbodig
gezien:
a. het imperatieve karakter van de bevoegdheid van B W;
b. de mogelijkheid om tegen de verleende vrijstelling in beroep te gaan
bij de gemeenteraad krachtens de Wet A.R.O.B."
- 57 -
4e afd.
19 december 1985