305
De heer Solleveld: "Ik wil daarover verder opmerken dat de mogelijke
meevaller die hetTwijtscheldingsbeleid in dit verband kan brengen,
ter grootte van - ruw geschat - minimaal 100.000,— per jaar, ofwel
een half miljoen gulden over de periode van de meerjarenbegroting, of
dat bedrag dan ook in aanmerking komt om ter vergroting van de reserve
te dienen en in feite in mindering op het bedrag van f 1,2 miljoen
dat men nu uit de reserve wil putten."
De voorzitter geeft nu de heer Borghouts gelegenheid om te vragen
of dat duidelijk is.
De heer Borghouts: "Dit is duidelijk. Ik heb een vraag aan u. Ik
denk dat als een beschouwing over welk onderwerp dan ook van iemand
in deze zaal niet duidelijk isdat u, zij het met mate, interrupties
kan voorstaan. Ik zal daar geen misbruik van maken, maar het lijkt
me ook niet voor iedereen zo interessant om drie kwartier iemand
aan het woord te laten zonder dat er iemand een verduidelijking vraagt.
Ik vraag uw clementie dat ik af en toe de vrijheid neem te inter-
rumperen.
De voorzitter "We zullen ons best doen de zaak een beetje levendig
te houden. Wat dat betreft reiken we elkaar de hand."
De heer Solleveld:
"Dan richt ik nu mijn aandacht op een ander onderwerp, nl. "inter-
gemeentelijke samenwerking.
Deze "intergemeentelijke samenwerking" zal als gevolg van de uit-
voering van de Wet op Gemeenschappelijke Regelingen meer dan voorheen
onze aandacht gaan opeisen. De - in het voorjaar aanvaarde - nieuwe
Gewestregeling zal het kader moeten zijn waarbinnen de bundeling en
(eventuele) integratie van de verschi1lende gemeenschappelijke rege-
lingen zal moeten plaatsvinden.
Deze bundeling en integratie zal - naar verwachting - op 1 januari 1990
zijn beslag moeten hebben gekregen, m.a.w. de betrokken gemeenten
zullen in de komende jaren zich moeten beraden over opheffing ôf
aanpassing van deze regelingen aan de Wet op Gemeenschappelijke
Regelingen.
Om die reden wil mijn fraktie wat langer stil staan bij "intergemeen-
telijke samenwerking" in haar ruimste zin, want op grond van de
opgedane ervaringen maken wij ons zorgen over deze ontwikkeling.
Die zorgen betreffen in de eerste plaats de bestuurbaarheid c.q.
beheersbaarheid van dergelijke regelingen. Want wat is de praktijk?
Een aantal gemeenten besluit tot een gemeenschappelijke regeling,
omdat zij menen daar beter van te zullen worden; daarbij is vaak
het financiële argument doorslaggevend geweest voor het besluit
een stukje van de gemeentelijke autonomie af te staan.
Als een soort manmoettanker vaart de regeling de haven uit, bemand
met een aantal kapiteins en uitgezwaaid door de eigenaren, die zich
vervolgens met gezwinde spoed achter de scheepsradio zetten om hun
respektievelijk - niet altijd even grote belangen - aan boord te
kunnen blijven behartigen.
27 november 1986