4e afd. 26 maart 1987 28
Oe overige instanties hebben gereageerd zoals hierna is weergegeven.
Waar deze reakties een antwoord verlangen, is bij de betreffende passages
daarop ingegaan.
6Hoofdingenieur-Direkteur, tevens Inspekteur van de Volkshuisvesting in de
provincie Noord-Holland.
Door deze instantie is bij brief van 21 januari 1986 als volgt gereageerd:
.4 6.1 Met het plan kan ik in grote lijnen instemmen; slechts ten aanzien van de
mogelijkheden tot het bouwen van aan- en uitbouwen aan de woningen en het
bebouwen met bijgebouwen van de erven, geeft die regeling mij aanleiding
tot het maken van enkele opmerkingen.
Bij nagenoeg alle eengezinswoningenmet uitzondering van die aan de Stra-
winskylaan, is aan de achterzijde van de woning een strook van 3 meter aan-
gegeven waarbinnen aanbouwen tot een hoogte van 3 meter mogen worden opge-
richt.
Blijkens de plankaart is bij een groot aantal woningen al geheel of ten dele
gebruik gemaakt van deze aanbouwmogelijkheid; echter naar het zich laat aan-
zien voldoen deze aanbouwen niet in alle gevallen aan de nu voorgeschreven
maximum hoogte. Dit heeft tot gevolg dat bebouwing welke met een vergunning
tot stand is gebracht, danwel illegaal is opgericht maar gedurende kortere
of langere tijd is gedoogd, onder het overgangsrecht wordt gebracht, zonder
dat is gebleken van een beleid dat er op is gericht aktief tot verwijdering
van dergelijke bouwwerken over te gaan. Overigens is dit laatste naar mijn
mening ook niet gewenst. Ik adviseer u derhalve de bestaande bebouwing, die
niet past binnen de regeling van het nieuwe plan, van deze regeling uit te
zonderen en te bestemmen overeenkomstig de bestaande situatie.
6.2 Anderzijds schept de genoemde aanbouwstrook, zoals opgemerkt, een recht om
nieuwe bebouwing op te richten. In kombinatie met de mogelijkheid tot bouwen
die de bestemming Erf, eveneens als recht biedt, kunnen aan de achterzijde
van woningen gebouwen verrijzen van zodanige afmetingen dat zij een zeer ne-
gatieve beînvloeding van het woongenot van omwonenden zouden kunnen hebben.
Met name bij rijenhuizen kunnen de uitbreidingswensen van wederzijdse buren
tot een ongewenst oogkleppen effekt voor de tussenliggende woning leiden.
De kans op een dergelijke situatie doet zich naar mijn mening met name voor
bij de woningen aan de Franz Lëharlaan, maar is op andere plaatsen niet uit-
gesloten (zie b.v. de aaneengebouwde woningen aan de César Francklaan).- 41 -