17 december 1987
ARTIKEL 2 WIJZE VAN METEN
1 De goothoogte van een gebouw wordt gemeten in de
gêvelsvanaf het peil tot aan de horizontale snijlijn van
die gevels met de dakvlakken of de bovenkant van de goot
of - indien een platte afdekking wordt toegepast - tot aan
de bovenkant van het boeibord van het platte dak.
De bouwhoogte van een gebouw en van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, wordt gemeten vanaf het peil tot het hoogste
punt van die bouwwerken.
Voor de toepassing van lid 1 wordt onder peil verstaan:
bij ligging op een afstand van minder dan 10.00 m van
de as van de weg: de kruin van de weg;
bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte terrein.
3. Indien zich op een gebouw een of meer dakkapellen
bevinden, waarvan de gezamelijke breedte meer bedraagt dan
bO van de gevelbreedte wordt de snijlijn van de voorzijde
en het dakvlak van de dakkapel voor de toepassing van lid 1
als snijlijn aangemerkt.
Het hier bepaalde geldt niet voor dakkapellen die ziin
gelegen aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouw.
4. Afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstan-
dên van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten
waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.
a
b.
-21-