Wo 17 december 1987 141
ARTIKEL 15 OVERSCHRIJDING BEBOUWINGSGRENZEN
1. Bebouwingsgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden
door
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funde-
ringen
b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standlei-
dingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van
ventilatiekanalen en schoorstenenindien de over-
schrijding niet meer dan 12 cm bedraagt;
c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, waarbij
de overschrijding niet meer dan 50 cm bedraagt;
d. goten en ondergrondse afvoerleidingen in inrichtingen
voor de verzameling van water en rioolstoffen;
e. hijsinrichtingen welke de bebouwingsgrens niet meer dan
1.00 m kunnen overschrijden.
2. Voorzover de grens met de bestemming verkeer of
verblijfsgebied wordt overschreden:
a. is het aanbrengen van de in lid 1 onder a genoemde
bouwwerken of delen van bouwwerken niet toegestaan;
b. mogen de in lid 1 onder c genoemde bouwdelen niet lager
worden aangebracht dan 4.20 m boven een rijweg of boven
een strook ter breedte van 1.50 m langs een rijweg en
dan 2.20 m boven een voetpad, voorzover dit voetpad
geen deel uitmaakt van de hierboven bedoelde strook;
c. mogen de in lid 1 onder e genoemde constructies niet
lager worden aangebracht dan 4.20 m boven de gronden
met de bestemming verkeer of verblijfsgebied
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te
verlenen voor:
a. toegangen van bouwwerken, die de grens met de bestem-
ming verkeer of verblijfsgebied niet overschrijden,
mits zij de bebouwingsgrens met niet meer dan 1.50 m
overschrijden;
b. stoepen, stoeptreden en funderingen, die de grens met
de bestemming verkeer of verblijfsgebied overschrijden;
c. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringenwanden
van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de bebou-
wingsgrens met meer .dan 12 cm overschrijdendan wel
die de grens met de bestemming verkeer of verblijfs-
gebied overschrijden;
d. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, welke de
bebouwingsgrens met meer dan 50 cm overschrijden, mits
zij niet lager zijn geplaatst dan:
1. 4.20 m boven een rijweg of boven een strook ter
breedte van 1.50 m ïangs een rijweg;
2. 2.20 m boven een voetpad, voorzover dit voetpad
geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook.
-36-