401
17 december 1987
ben ingewonnen, de regeling te ingewikkeld vonden in relatie tot het ren
dement dat het in hun persoonlijke omstandigheden kan opleveren. De toen
in januari afgesproken evaluatie van die regeling vindt nu plaats.
De meerderheid van het college komt tot de conclusie, op grond van de ge-
gevens, dat de inkomensafhankelijkheid een remmende factor bij de beste-
ding van middelen vormt. Er blijft geld over dat uiteindelijk terug zal
moeten naar de provincie. Het college stelt om die reden voor het crite-
rium van inkomensafhankelijkheid te schrappen. Tevens worden er nog een
aantal andere zaken voorgesteld, zoals het verhogen van de bijdrage voor
bouwkundige gebreken van 50 naar 75% van de werkelijk gemaakte kosten,
het aanbrengen van isolerende voorzieningen in de regeling te betrekken
en tenslotte een deelbudget van alle geriefsverbeteringen tezamen vast
te stellen. Dit alles moet ervoor zorgen dat de gelden zoveel mogelijk
terechtkomen op plaatsen waar dit uit het oogpunt van volkshuisvesting
het hardst nodig is. Om dit laatste, de bouwtechnische kwaliteit van de
woningen, gaat het bij deze regeling. Dat is het doel van de regeling.
Dat doel wordt slechts gedeeltelijk bereikt blijkt nu via de thans fun-
gerende verordening. De V.V.D. vindt dat niet goed en is dan ook heel
blij met het voorstel. Op het amendement van P.H. wil spreekster in
tweede termijn reageren, omdat zij het nog niet heeft kunnen bestuderen.
De P.H.-fraktie gaf in januari spreeksters fraktie enige hoop op de toe-
komst toen de heer Divendal zei dat als het beschikbare bedrag hoger zou
zijn dan de toen beschikbare ton er geen inkomensgrens hoefde te zijn.
Het argument van de schaarste van beschikbare middelen lag aan dit ver-
haal ten grondslag. Hoewel haar fraktie dat argument niet deelde kon zij
op zich de redenering van P.H. wel begrijpen, want P.H. zocht een middel
om op deze manier de middelen zo goed mogelijk te verdelen. Nu blijkt er
geen sprake te zijn van die schaarste, integendeel, er is ruim voldoen-
de en er komt nog meer. Haar fraktie dacht daarom dat de behoefte aan
een inkomenstoets bij P.H. dus ook wel verdwenen zou zijn; iedereen die
wat wil kan het ook krijgen. Haar fraktie is toch wat naïef geweest, zij
had beter moeten weten. Zij is het dan niet eens met de opvattingen van
P.H., maar dat is op zich niet zo verbazingwekkend. Aanleiding tot grote
verbazing en dan is het mild uitgedrukt, is voor haar fraktie de houding
van het C.D.A. Als het C.D.A. aanvoert dat het fraktieberaad pas na de
commissievergadering plaatsvindt, dan is dat al jaar en dag zo en bestaat
daar het middel voor om fraktieberaad te houden. Het C.D.A. had daar in
de commissie geen behoefte aan en er werd volmondig ingestemd met het col
legevoorstelDat er nu bovendien aan toegevoegd wordt dat 10 maanden wel
een erg korte evaluatietijd is, dat argument heeft zij van het C.D.A. in
de conmissie niet mogen horen. Het is duidelijk dat zij het er absoluut
mee oneens is. Er is hier iets unieks gebeurd in de besluitvorming zoals
men die kent en zoals die naar de mening van de V.V.D. tot op vanavond
door allen werd onderschreven. De situatie doet zich namelijk vanavond
voor dat twee leden van het C.D.A. in de commissie ruimtelijke ordening
akkoord gaan met een collegevoorstelze vertonen absoluut geen twijfel:
het C.D.A. ging akkoord. Vanavond blijken ze tegen te zijn, niet alleen
de meerderheid van de fraktie, maar de beide vertegenwoordigers hebben
zich daarbij aangesloten. In een week tijd maakten ze een draai van 180
graden. De nu voorliggende situatie doet haar fraktie zich het volgende
afvragen: spreken vertegenwoordigers van de C.D.A.-fraktie in commissies
namens hun fraktie of spreken ze namens zichzelf? Wat moet men zich daar-
bij dan voorstellen als zij een week later precies het tegenovergestelde
zeggen? Wat heeft men dan aan zulke bestuurders? De hele gang van zaken
is voor haar fraktie dusdanig zwaar, dat zij het college verzoekt de be-