wo
21 juli 1988
72
opgenomen in het onderhavige bcstemmingsplan. Misschien zou
in de toelichting aangegeven kunnen worden welke reden
hieraan ten grondslag heeft gelegen.
Zie reaktie op de opmerkingen van de Direkteur van de
Provinciale Planologische Dienst onder 11.
De voorgenomen nieuwbouw op de buitenplaats Berkenrode ten
behoeve van het bedrijf Laimböck stuit op bezwaren omdat
bedrijfsmatige aktiviteit veelal een grotere druk op het
landgoed veroorzaken dan bijvoorbeeld een woonfunktie of
maatschappelijke doeleinden. Te denken valt aan bijvoorbeeld
het extra verkeer dat aangetrokken wordt.
Zie reaktie op de opmerkingen van de Direkteur van de
Provinciale Planologische Dienst onder 11.
Aan de Manpadslaan is de bestemming verblijfsgebied gegeven.
Ingevolge de voorschriften is de aanleg van parkeervoor-
zieningen mogelijk. Om landschappelijke redenen is het
echter niet gewenst dat ter plaatse extra verhardingen
worden aangelegd. Ik zou willen voorstellen de parkeervoor-
zieningen te laten vervallen en de bestemming te beperken
tot de Manpadslaan zelf
Aan deze opmerking is tegemoet gekomen.
Tenslotte zou ik de suggestie willen doen in de toelichting
enige woorden te wijden aan het recreatief medegebruik op
enkele landgoederenVan de buitenplaatsen die aan de orde
zijn, zijn Woestduin, Leyduin en Vinkenduin toegankelijk.
De belangrijke delen van deze landgoederen liggen alle
buiten het plangebied, dat hier geregeld wordt. De in
dit bestemmingsplan liggende gronden zijn alle voor
agrarische doeleinden in gebruik. Hier zijn ook geen
recreatieve voorzieningen aanwezig.
21. Direkteur voor Landbouw en Voedselvoorzienlng
In het plangebied liggen een aantal agrarische bedrijven.
uit de toelichting blijkt onvoldoende de aard en omvang van
deze bedrijven. Voor de duidelijkheid van het plan acht ik
het gewenst dat afhankelijk van de aard en omvang van de
bedrijven een bestemming wordt gegeven die of aansluit bij
de agrarische aktiviteiten waarbijbinnen bepaalde grenzen,
ruimte blijft voor agrarische ontwikkelingen of de samenhang
tussen bedrijf en landgoed dusdanig benadrukt dat het agra-
risch bedrijf integrerend onderdeel is van het landgoed.
In het eerste geval acht ik de voorschriften op nader te
noemen onderdelen ontoereikend
In het tweede geval acht ik een meer op die situatie geënte
bestemming gewenst: het is mijns inziens niet reëel te
68