276
24 november 1988
ties, namelijk die waarin de inflatie als plafond voor de verhoainuen is
aangegeven, dan heeft hij gelijk. Dat geldt ook voor zijn stelling dat
er zwaarwegende argumenten moeten zijn om daarvari af te wijken
Hlj heeft al één ding genoemd, dat hij niet als een zwaarwegeud argument
verstaat, daar komt spreker op terug; maar hij kan ook wel zeggen dat
naar het oordeel van het college er overigens voldoende zwaarwegende ar-
gumenten zijn. Ze zijn nu ook bij de presentatie aangeboden.
Spreker denkt dat men kort zo zou kunnen samenvatten: als men niet tot
ae verhoging van deze lasten en tarieven zou overgaan, dan is er maar
éen aIternatief en dat is nog zwaarder snijden in de bestaande voorzie-
ningen en/of het gemeentelijk niveau van de dienstverlening naar een noq
lager niveau brengen.
Naar het oordeel van het college zou dan het evenwicht tussen lasten en
lusten voor de burgers te zeer worden verstoord. Mevrouw IJsselmuiden
heett zich în dit verband afgevraagd welk niveau van de dienstverleninq
c.q. de aktiviteiten tenslotte nog wel of niet acceptabel is. Dat is een
heel înteressante vraag, maar die is in zijn algemeenheid uiteraard niet
beantwoorden. Spreker denkt ook dat zoiets van geval tot qeval zal
moeten worden bekeken. Maar het is tenslotte ook aan de raad om aan te
geven waar de grenzen liggen. En zolang de middelen beperkt zijn en dat
zal wel nooit veranderen, zal er afgewogen moeten worden en zullen er
keuzen moeten worden gemaakt. En daarvoor hanteert de gemeente onder
meer het systeem van beleidsplanning. Over dit systeem zijn door de heer
van Scha1kwijk enkele kritische opmerkingen geplaatst. Hij spreekt van
besluiten die er tussendoor vliegen en de afweging in gevaar brengen.
Spreker moet dat toch bestrijden. De heer Van Schalkwijk weet natuuriijk
o°k hat de geohydrologische kaart qua kosten onder de projektengrens lag
en bovendien kon worden gedekt uit de reguliere begrotingspost onvoor-
zien. De reservering op grond van het baggerplan is zijns inziens nu
juist een schoolvoorbeeld van hoe het hoort te gaan, namelijk niet plomp-
verloren geld op de begroting plaatsen en opvoeren voor het baggeren,
maar eerst de noodzaak van het baggeren aantonen en dan pas de kosten
etaleren. Zo is het gegaan. En wat het niet opnemen van extra geld voor
de kinderopvang betreft, dat is geen kwestie van het niet goed omgaan met
het systeem van beleidsplanning, maar dat is volstrekt en alleen afhanke-
njk van de vraag of de raad bereid en in staat is voor dat doel extra
middelen beschikbaar te stellen. De heer Van Schalkwijk concludeert ver-
der dat het wat droevig gesteld is met de financiële beleidsplanning.
Hij baseert dat op het feit dat bepaalde financiële ontwikkelingen mid-
dels de planningsmethodieken niet waren voorzien. Verder op het feit dat
adequate informatie over de financiële rekstok van de gemeente ontbreekt
en het vermogen van het college om financieel te plannen lijkt hem be-
perkt, vooral omdat de ongunstige ontwikkelingen terug te voeren zijn,
naar zijn oordeelop zaken die het college zelf in hoge mate in de hând
heeft. En als klap op de vuurpijl stelt hij dan dat de financiën eerder
het college besturen dan omgekeerd.
Uelke ontwikkelingen heeft het college nu zelf in de hand? Dat kan bij
de begroting 1989 - want daar gaat het nu over - alleen maar gezegd wor-
den van één onderdeelnamelijk de bijstelling van de uitgaven voor de
groenvoorziening met f 133.000,-. Dat heeft het college gedaan als uit-
vloeisel van de voorlopige cijfers over 1987. Dat is een noodzakelijke
bijstel1ing omdat er een markante situatie was, namelijk dat er in het
verleden bij groen juist veel uren naar de kapitaaldienst waren geschre-
ven. Dat is nu een sprekend voorbeeld hoe men ermee op de koffie kan ko-
men als men teveel uren naar de kapitaaldienst schrijft, terwijl later