Het licht flakkert als een vleermuis door het vertrek, de laatste stuiptrekking van een opgebrande kaarsvlam. In Dickens' roman „Dornbey and Son" verschijnt aan het be gin van het 21e hoofdstuk, gezeten in een stoel opwielen,- mevrouw Skewton, bijgenaamd Cleopatra, een verlepte schoon heid die op haar oude dag nog steeds bezig is de tand des tijds te plomberen. Haar gehele verschijning is een tegen strijdigheid tussen haar jaren, nagenoeg zeventig in getal en haar kleding, die voor zevenentwintig nog wat jeugdig zou zijn geweest. Aan het einde van de dag verschijnt ook bij haar een kame nier om haar voor de nacht gereed te makens „Des avonds had die kamenier een geraamte moeten zijn met een schicht en een zandloper, want haar hand was als de hand van de dood. Het geblankette ding schrompelde onder die handweg; de gehele gedaante zakte ineen, de haren vielen af, de donkere gebogen v/enkbrauwen veranderden in ongeregelde plekjes grijs, de bleke lippen krompen in, de huid werd slap en lijkkleurig, en in Cleopatra's plaats bleef niets anders over dan een geel, afgeleefd oud besje, gelijk een slordig gebonden pakje vuil goed in een smerige flanellen japon weggemoffeld. De kamenier, die een geraamte had moeten zijn, gaf de arm aan haar meesteres, die met haar valse bekoorlijkheden ook al haar krachten scheen verloren, en met haar flanellen nachtgewaad een verlamming scheen aangetrokken te hebben, zamelde de as van Cleopatra bij elkaar, nam deze in de an dere arm mee, en bracht beide weg, gereed voor een kunst matige opwekking des anderen daags". Men ziet hets deze mevrouw Skewton in Dombey, en die oude toverkol van Goya in Hijssel, zijn elkanders spiegelbeeld. Zij kenden elkaar niet, maar wij herkennen hun verwantschap. Het schilderij schijnt haast een illustratie van Dickens tekst of omgekeerd, die fragment een beschrijving van het schilderij. Alleen houdt Dickens, tegen de onverzoenlijke grimmigheid van Goya, een veel mildere humor op de achter grond. Hij raakt hier een ogenblik, zonder het te weten,in het krachtveld van Goya, maar handhaaft zich volkomen. 328

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1967 | | pagina 28